De weerliicke liefden tot Roose-mond
(1956)–Justus de Harduwijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 148]
| |
XLVIII.Vraeght ghy my, Roose-Mond, waerom dat ick versuchte
Ga naar voetnoot1:
En de traenen soo dick
Ga naar voetnoot2 op
mijne wanghen staen?
Ghestolen is mijn hert, sout ghy nu wel gheraen
Ga naar voetnoot3,
Wie dat ick in dees dieft' bedecktelijck beruchte
Ga naar voetnoot4?
5[regelnummer]
Ghy zijghet op mijn trauw; en achtet voor gheen cluchte
Ga naar voetnoot5:
En dat cost my, helaes! menighen sueren traen
Ga naar voetnoot6:
Als ick ligh slaepe-loos, met bangh sweet overlaen,
My wendend' hier en daer in ondurigh gheruchte
Ga naar voetnoot8:
Ke! gheeft my dat
Ga naar voetnoot9 weerom: want ongherechtigh goet
10[regelnummer]
Seer selden yemant deughd', gheluck, of
voorspoet doet.
Oft immers ist dat ghy dat niet en soeckt te derven
Ga naar voetnoot11:
Gheeft my in ste van dat
Ga naar voetnoot12 het uwe, Roose-Mond :
Soo word'ick weer van nieus
Ga naar voetnoot13 herlevend'
en ghesondt,
Die by ghebreck van hert anders
Ga naar voetnoot14
sou moeten sterven.
|
|