De weerliicke liefden tot Roose-mond
(1956)–Justus de Harduwijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 147]
| |
XLVII.K'en slaepe niet, helaes! becommert zijn mijn sinnen
Ga naar voetnoot1:
Mijn bedd' is eene hell', vol sorgh, en vol
gheclagh.
De ruste vliedt
Ga naar voetnoot3 van my, het zy
by nacht, of dagh:
Den vaeck en can oock niet mijn ooghen soo verwinnen
Ga naar voetnoot4,
5[regelnummer]
Of altijdt druck
Ga naar voetnoot5, en anxst vaert
mijn ghemoet te binnen,
Weg-iaeghende den slaep, die'ck voor mijn ooghen
sagh:
En als ick om mijn rust dan al doe dat ick magh
Ga naar voetnoot7,
Cupido ontsteeckt mijn hert wel met thien duysent
minnen.
Ick telle schier des nachts uren, en poosen al
Ga naar voetnoot9,
10[regelnummer]
In een-paerigh ghesucht, en ondurigh gheschal
Ga naar voetnoot10,
My keerend' hier en daer: maer niet
Ga naar voetnoot11 is al mijn pooghen.
t' Belieft Cupido soo, die my wilt wacker
sien,
Want aen hem die hy volght sal hy de rust verbien
Ga naar voetnoot13,
Tot dat den lesten slaep comt sincken in sijn ooghen.
|
|