De weerliicke liefden tot Roose-mond
(1956)–Justus de Harduwijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 139]
| |
ElegieGa naar voetnoot#.O Violetjens soet, ghifte
Ga naar voetnoot1 van mijn Jonckvrauwe!
Wie heeft ulier
Ga naar voetnoot2 ghesaeyt? met wat vruchtbaeren dauwe
Is d'erf' besproeyt gheweest, die ulier heeft ghebaert
Ga naar voetnoot3?
Wie heeft ulier soo nauw voor ende naer bewaert
Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Van rijm, vorst, ende mist? Ist Flora
Ga naar voetnoot5
die goddinne?
Of die soet-suere moer der ooghe-loose Minne
Ga naar voetnoot6?
Die sijnen bogh' altijt met ulieden befraeyt
Ga naar voetnoot7,
Als hy sijn schichten scherp in s'menschen herten saeyt.
Of ist Phoebus
Ga naar voetnoot9, wiens spel ghylien oock placht te
croonen?
10[regelnummer]
Of t'neghen-suster-heyr die Helicon
Ga naar voetnoot10 bewoonen?
Of ist Aurora
Ga naar voetnoot11
schoon, die heur hierme verciert,
Als sy t'crieckende licht op d'aerdsche baene stiert
Ga naar voetnoot12?
O violetjens soet, van die schoon handt ghelesen
Ga naar voetnoot13,
Die mijn hert heeft doorwondt, en weerom kan ghenesen!
15[regelnummer]
O violetjens soet, wie dien mondt
Ga naar voetnoot15 heeft gheraeckt,
| |
[pagina 140]
| |
Daerom
Ga naar voetnoot16 mijn
ionghe ieughd in t'vier der liefden blaeckt?
Dat ghylien
Ga naar voetnoot17 zijt soo
soet, en lieffelijck bevonden,
Dat comt van haer, die my ulieden heeft ghesonden.
O violetjens soet! o aenghenaemen pandt!
20[regelnummer]
O ghifte my gheiont van
Ga naar voetnoot20 sulck een weerdigh handt!
Ick mercke wel voorwaer, dat sulck melck-verwigh wesen
Ga naar voetnoot21,
En dees streepkens daer by, van purpur-root ghepresen,
Mijns liefs ghedaente zijn: iae dat t'selve is haer schijn
Ga naar voetnoot23,
Als haer caeckxkens door schaemt met bleus verwerremt zijn
Ga naar voetnoot24.
25[regelnummer]
Den gheur die ghylier hebt, die is oock t'eenemaele
Ga naar voetnoot25
Als die daer henen rijst uyt
Ga naar voetnoot26 dien mondt van coraele.
O vriendelijck gheblomt! mijn vreughd' in droefheydts
noot!
Mijnen wensch, mijn begheert, en mijnen haeven-schoot
Ga naar voetnoot28!
Ghehinght dat ick u cuss', en uwen gheur behauwe
Ga naar voetnoot29
30[regelnummer]
Nacht ende dagh by my, in ste van
Ga naar voetnoot30 u Jonckvrauwe.
| |
[pagina 141]
| |
Drinckt dese traenen in
Ga naar voetnoot31, die in sulck overvloed
Uyt mijns ooghen fonteyn Cupido vloeyen doet.
Bloeyt, violetjens, bloeyt, en blijft t'allen
saysoene
In dit fioolken
Ga naar voetnoot34
staen, even ieuchdigh en groene.
35[regelnummer]
Hier sult ghy zijn bewaert, hier sult' ghy zijn gheeert
Ga naar voetnoot35,
Soo langh' als dat de liefd' in mijn ionck hert verkeert
Ga naar voetnoot36:
Soo langh' ick leven sal in hopen en in duchten,
Soo langh' als ick om haer sal treuren ende suchten.
|
|