De weerliicke liefden tot Roose-mond
(1956)–Justus de Harduwijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 137]
| |
XL.O nacht-goddinne schoon, o nacht-blinckende Maene,
Die met een silver-schijn aerd ende zee bebleckt
Ga naar voetnoot2,
Als door s'nachts duysterheydt uwen licht-waeghen
treckt,
En u moor-peerden fris
Ga naar voetnoot4 beposten s'hemels baene;
5[regelnummer]
Die u somtijts verheught dobbel-hoornigh
Ga naar voetnoot5 te staene,
En somtijts met een hooft half-sienigh spits ghebeckt
Ga naar voetnoot6,
En daernaer u gheheel en opentlijck ontdeckt
Ga naar voetnoot7,
Als ghy, des nachts cieraet
Ga naar voetnoot8, treckt u vol-aensicht aene;
Gheleydt my, bidd' ick u, onder een swarte schauw
Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Van u silver ghelaey, tot mijn lieve
Jonckvrauw,
Om wie ick lijden moet dees onrust, en ellende.
Om wie ick langhs dees straet soo dickmael keer en
wende,
Aleen en vreese-loos, soo ghy dick
Ga naar voetnoot13 hebt ghedaen,
Als ghy om by u lief
Ga naar voetnoot14 te rusten zijt ghegaen.
|
|