De weerliicke liefden tot Roose-mond
(1956)–Justus de Harduwijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 125]
| |
XXXVII.Aenmerckt eens, Roose-Mond, hoe dat
Ga naar voetnoot1 met my nu
gaet;
Mijn leven over al, voel ick een doot te zijne:
Mijn blijschap, druck en anxst: mijnen loon, moeyte en
pijne:
Mijn betrauw
Ga naar voetnoot4,
craeckend' ijs: mijn hope wanckel staet:
5[regelnummer]
Mijn verstandt wort verdooft door eens kindts
Ga naar voetnoot5
sotten raed:
Mijnen troost wort gheput uyt eene valsche mijne
Ga naar voetnoot6:
Mijn lacchen in hem self is bitterder dan brijne
Ga naar voetnoot7
Het werck van mijnder oogh' is weenen vroegh en laet:
Mijn herte light ghepackt tusschen hopen en
duchten:
10[regelnummer]
Mijnen benauden
Ga naar voetnoot10
gheest doet anders niet dan suchten:
Mijn gramschap als een vier van stroo stoppels vergaet:
Mijnen wensch is den pijl die ick in mijn hert
hebbe:
De keten die my bindt is eenen drommen draet
Ga naar voetnoot13:
De vang'nis die my praempt
Ga naar voetnoot14 is eene
spinne webbe.
|
|