De weerliicke liefden tot Roose-mond
(1956)–Justus de Harduwijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 124]
| |
XXXVI.T'is raes: voorwaer t'is raes, datt' soud' een keersse
Ga naar voetnoot1 wesen
Die afghesinghelt heeft dat strincxken
Ga naar voetnoot2 van u hair.
Het moeste zijn den laey van eene tortse
Ga naar voetnoot3 claer
Die stichten dorfd'
Ga naar voetnoot4den brandt in
sulck dinck uyt ghelesen.
5[regelnummer]
Het moest de Liefde zijn, die hem self heeft verwesen
Ga naar voetnoot5
Daerme te zijn ghecnoopt in ste van
Ga naar voetnoot6 boeyen swaer:
Maer nu sijns lust versaet en vliedende
Ga naar voetnoot7 van daer
Heeft sijn stricken verbrandt en is vry uytgheresen
Ga naar voetnoot8.
Laes! hy en heeft aleyn sijn vang'nis
Ga naar voetnoot9 niet verbrandt,
10[regelnummer]
Mijn herte dat verwert
Ga naar voetnoot10 oock lagh
in desen bandt,
Heeft hy my door dit vier ter doot commen ver-asschen
Ga naar voetnoot11.
O wel-gheluckigh vier, vier dat dit wonder doet,
Ghelijck den Phoenix self hem brant
Ga naar voetnoot13 op cruyden soet,
Soo wordt in u schoon hair mijn hert verkeert
Ga naar voetnoot14 in
asschen.
|
|