De weerliicke liefden tot Roose-mond
(1956)–Justus de Harduwijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 123]
| |
XXXV.O linde
Ga naar voetnoot1 loover-rijck, onder wiens lommer schoone
Vliedende t'sonnen gloed ick com nemen mijn rust,
Gheselschapt met de Liefd'
Ga naar voetnoot3, die my tot sijnder lust
Bespottigh heeft ghemaeckt aen elcken een ten toone
Ga naar voetnoot4.
5[regelnummer]
Wast op, wast op, en draeght tot in des hemels throone
Ga naar voetnoot5
Den naem die ick hier snijd' in dijn gheschorste bust
Ga naar voetnoot6,
Naer dat mijn droeve stem nu moet wesen ghesust
Ga naar voetnoot7,
Te noemen haer, die my al dit quaet gheeft ten loone.
Heb ick in u ghesneen den naem van
Roose-Mond,
10[regelnummer]
En belght u daerom niet
Ga naar voetnoot10: want
in mijns herten grond
Met eenen pijl bebloedt, staet sy dieper gheschreven.
Ghy en sult daerom niet laeten in u saysoen
Ga naar voetnoot12
Met u ontploken
Ga naar voetnoot13 hooft te staen ieughdigh en groen:
Maer mijn doorsneden hert sal my ten eynd' begheven
Ga naar voetnoot14.
|
|