De weerliicke liefden tot Roose-mond
(1956)–Justus de Harduwijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 122]
| |
XXXIIII.Ick dacht in desen bosch den grammen moedt
Ga naar voetnoot1
t'ontvluchten,
Voor eenen dagh of twee, van mijne Roose-Mond
:
Maer siende dit gheblomt, dacht ick weerom
terstont,
Soodanigh is de blom daerom dat ick moet suchten.
5[regelnummer]
Ick dacht, ick sal aleen hier sonder veel gheruchten
Ga naar voetnoot5,
Aen dese rootsen
Ga naar voetnoot6 doof storten
mijns herten grond;
Maer soo saen
Ga naar voetnoot7 ick tot claght
ontsluyte mijnen mond,
Echo weer schallet al, tot ghecken en tot cluchten
Ga naar voetnoot8.
Ick dacht, als ick t'ghebruyck der spieghels hier sou
vlien,
10[regelnummer]
Dat ick niet meer en sou mijn bleeck-dorr'
aensicht sien.
T'is raes, in dees fonteyn word' ick dat bet
Ga naar voetnoot11 ghewaere.
O schalck, boos, pertigh
Ga naar voetnoot12 kindt, oirspronck van al mijn smert!
Waerom en hebdy niet onderroert t'eenegaere
Ga naar voetnoot13
Dees spieghel-claer fonteyn, even wel als mijn hert?
|
|