De weerliicke liefden tot Roose-mond
(1956)–Justus de Harduwijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 120]
| |
XXXII.EchoGa naar voetnoot#. Och wat heb ick verdriets om Roose-Mond gheleden,
T'sedert dat ick haer sach, en leefd'ick noynt in vreden.
reden
Ga naar voetnoot2.
Och, Echo, seghdy dat? is dit in troosts ghesach
Ga naar voetnoot3:
Is mijne liefde dan niet weerdigh een gheclagh?
lach.
5[regelnummer]
Echo, ghy spot met my, ke, laet dit al besijden
Ga naar voetnoot5:
En seght doch, wat my eens sal heughen
Ga naar voetnoot6 en
verblijden?
lijden.
Heefter doch yemant meer gheleden als ick doe?
Ick segh, ick segh voorwaer, het lijden ben ick moe.
hoe?
Het lijden ben ick moe. Maer seght doch ter goe trauwe
Ga naar voetnoot9,
10[regelnummer]
Wat eens versoeten sal t'ghemoed mijnder Jonckvrauwe?
rauvve
Ga naar voetnoot10.
En als ick onderstae alle dit ongheval
Ga naar voetnoot11,
Hoe veel goets meynt ghy wel dat ick ontfanghen sal?
al.
Ick volghe dijnen raedt: k'en wil my niet meer schaemen.
Wel oorlof, Echo, dan: tot dat wy weer versaemen
Ga naar voetnoot14.
Amen.
|
|