De weerliicke liefden tot Roose-mond
(1956)–Justus de Harduwijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 115]
| |
XXVII.Ick wil gaen zijn hermijt
Ga naar voetnoot1,
en in 't stille beschreyen
De dolingh' mijnder oogh', te diep en verr' verstaut
Ga naar voetnoot2,
Opstichtende mijn cluys' in een woust-conckel haut
Ga naar voetnoot3,
Daer niemandt dan de Liefd' en sal commen vermeyen
Ga naar voetnoot4.
5[regelnummer]
De droefheydt, en den anghst sal mijnen cost
Ga naar voetnoot5 bereyen:
De traenen
Ga naar voetnoot6 mijnen dranck: de dimsterheydt van t'waut
Ga naar voetnoot#
Sal zijn ghelicht
Ga naar voetnoot7 door t'vier
van mijn herte benaut,
Welck my sal t'mijnder straf in asschen voorts verspreyen
Ga naar voetnoot8.
Eenen grau-langhen rock die sal ick trecken aen,
10[regelnummer]
Mijn traegh
Ga naar voetnoot10 leet-wesen
sal oock op mijn voor-hooft staen,
Met t'vroeghende gheknaegh' dat mijn siel brenght in rauwe
Ga naar voetnoot11:
Van hope swack en flauw sal mijnen leen stock
Ga naar voetnoot12
zijn:
En voor mijn weerdighst beeld sal staen in mijn
aenschijn
Ga naar voetnoot13,
De schildery der Liefd', en van mijnder Jonckvrauwe.
|
|