De weerliicke liefden tot Roose-mond
(1956)–Justus de Harduwijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 116]
| |
XXVIII.Met dat den swarten nacht het sterren-radt laet schieten
Ga naar voetnoot1,
Met dat de calme zee heur stilt sonder ghetier
Ga naar voetnoot2,
Met dat in slaep hem vindt
Ga naar voetnoot3 den
mensch, en t'vier-voet dier,
Dan stort ick traenen-vloedt, dan moet ick druck ghenieten
Ga naar voetnoot4.
5[regelnummer]
O hemel! o aerds-dal! o vochte waeter-vlieten!
O wouste plaetsen! o verghetende Rivier
Ga naar voetnoot7!
O konckel-cuylen al! vaet
Ga naar voetnoot8 t'ghen' my doet verdrieten.
O half-gheyts herder Pan! o inwoonders
Ga naar voetnoot9 des waut!
10[regelnummer]
O vliet-goddinnen
Ga naar voetnoot10! o ghedierte ionck, en aut!
Ist dat ulier
Ga naar voetnoot11 den pijl der
Liefd oynt heeft doorschoten,
Siet doch van traenen eens bepeerelt mijn aensicht:
Om dat mijn trauw, mijn min, mijn tael, noch mijn
ghedicht
Met gunst van Roose-Mond niet meer en werdt begoten
Ga naar voetnoot14.
|
|