De weerliicke liefden tot Roose-mond
(1956)–Justus de Harduwijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 114]
| |
XXVI.Indien Liefd' is een kindt, soo de gheest-vroede
Ga naar voetnoot1 dichten,
Is hy sonder ghesicht
Ga naar voetnoot3,
hoe comt dat hy soo kan
In 't midden van mjn hert doen treffen sijne schichten?
5[regelnummer]
Is Liefd' handtsaem en goet, hoe en doet hy niet
swichten
Ga naar voetnoot5
De wreetheydt vande gheen die my stelt inden ban
Ga naar voetnoot6?
Moet hy zijn wel ghedient, hoe en loont hy niet dan
My synen knecht, waer op hy mueren mochte stichten
Ga naar voetnoot8?
Is Liefde soomen seght, selve de
eeuwicheydt?
10[regelnummer]
Waerom sterft die soo rasch in eene
schoonicheydt
Ga naar voetnoot10?
Is hy Godt, hoe heeft hy soo luttel recht en trauwe
Ga naar voetnoot11?
En dat men seght dat d'hop' hem
Ga naar voetnoot12 voedsel
gheeft aleyn,
Is onwaer: maer
Ga naar voetnoot13 haelt dat
Ga naar voetnoot13 uyt mijns ooghen fonteyn,
Want ick noynt wiert ghewaer die soete voester-vrauwe
Ga naar voetnoot14.
Ga naar voetnoot12 13 14
|
|