De weerliicke liefden tot Roose-mond
(1956)–Justus de Harduwijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 109]
| |
ElegieGa naar voetnoot#Tot Ian van SwaerveldGa naar voetnoot# constigh schilder.
Swaerveld
in schilder-const
hervaeren en gheleert
Ga naar voetnoot1,
Die t'gheleerd Nederlandt onder heur gheesten
Ga naar voetnoot2
eert,
Neemt u penceel in d'handt, en wilt u sinnen strecken
Ga naar voetnoot3,
Om mijnen Roose-Mond naer t'leven uyt te trecken
Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
En al ist soo, dat sy u niet en is bekent,
Noch (soomen plaght te doen) u sit by
Ga naar voetnoot6
of ontrent,
Nochtans maeck ick my sterck u soo veel te bereden
Ga naar voetnoot7,
Dat ghy dat treffen sult wel uyt haer schoonicheden
Ga naar voetnoot8.
Schildert dan eerst heur hair: fijn, blondt, en wat
ghecrult:
10[regelnummer]
Weynigh ghehoept
Ga naar voetnoot10, en als met wat windts op ghevult,
Sonder dat ghy dat hoeft seer rijckelijck te fraeyen
Ga naar voetnoot11,
Anders, dan slecht en recht aen een sy snoer te draeyen
Ga naar voetnoot12,
Ghemaeckt van heur coleurs
Ga naar voetnoot13, of vondt ghy wel
soo goet,
Dat men dat over hals in stringhen vloten
Ga naar voetnoot14
doet,
| |
[pagina 110]
| |
15[regelnummer]
Tot op haer borsten rondt, diemen daer door sien mochte
Ga naar voetnoot15
Als door een lommer-schauw, of door een lamper sochte
Ga naar voetnoot16.
K'ghedraegh' my dies in u
Ga naar voetnoot17.
Nu als dit is ghedaen,
Soo uwe const verheescht, het voor-hooft wilt aengaen
Ga naar voetnoot18,
T'welck ghy sult maecken breet, hoogh houckich
Ga naar voetnoot19 schoon en
effen,
20[regelnummer]
Sonder dat men daer in een rumpel mach beseffen
Ga naar voetnoot20.
De wind-brauwen daer naer
Ga naar voetnoot21 treckt die op sulcke maet,
Als in de locht ghecromt den reghen-boghe staet.
Ghedunckt oock, tusschen twee een ydel
Ga naar voetnoot23 plaets te maecken:
Want het seer leelick staet, als sy elckander raecken.
25[regelnummer]
Comt voorts soo totter oogh': maer hier dubb'ick
Ga naar voetnoot25 nu g'heel,
Met wat verwe ghy sult, met wat pen, of penceel
Trecken dees sonnen twee: want gheenssins u ghesichte
Ga naar voetnoot27
Sonder schemel en sou weerstaen hun raeyssels
Ga naar voetnoot28 lichte,
Indien s'u waer ontrent
Ga naar voetnoot29, en teghen over saet.
30[regelnummer]
Neemt dan, o schilder, dit tot voor-deel en tot baet
Ga naar voetnoot30,
En schickt u naer mijn woord: dat is dat ghy sult d'eene
Ga naar voetnoot31
Stellen bevalligh, soet, lack, toebiende en ghemeene
Ga naar voetnoot32
En d'ander prattigh, stuer, af-ionstigh ende quaet
Ga naar voetnoot33:
| |
[pagina 111]
| |
Op dat, als t'suer met t'soet by een ghemenghelt
staet,
35[regelnummer]
Den minnaer mach door d'een op troost en hope leven;
En deur d'ander in vrees de self weerom begheven
Ga naar voetnoot36.
Nu zijn wy tot den neus, siet toe dat ghy dien
treckt
Fatsoenelijck, ghepast, en taemelijck uyt ghestreckt:
Noch plat, noch oock ghecrught
Ga naar voetnoot39, noch anders boven maeten
40[regelnummer]
Of te cort of te lanck, of te wijt van neus-gaeten.
En daelende, soo voorts tot haer blosende wanghen,
Weet ghy wel wat coleur ghy hier toe b'hoeft te langhen
Ga naar voetnoot42?
Neemt lelien by een
Ga naar voetnoot43, de witste die ghy vindt
En met ienoffels versch, die t'saemen aen een bindt
Ga naar voetnoot44:
45[regelnummer]
Of doet op cloter-melck provensche roosen
Ga naar voetnoot45 legghen,
En maeckt daer naer u werck: maer wat wil ick voort
Ga naar voetnoot46 segghen?
T'is hier noch eens te doen
Ga naar voetnoot47, hier zijn wy weer ghelijck
Den burd esel ghelaen, verstelt staend' in het slijck
Ga naar voetnoot48.
K'en sie hier hooft of steert: wy sullen't moeten staecken
Ga naar voetnoot49,
50[regelnummer]
Want in u noch u const en is niet naer te maecken
Ga naar voetnoot50
Die Goddelijcke spraeck, die vloeyt uyt haeren mondt:
| |
[pagina 112]
| |
Spraecke die my half-doot maeckt levend' en ghesondt
Ga naar voetnoot52.
Neen, neen, Vriendt, daerom niet
Ga naar voetnoot53: voordert vry uwe
saecken,
En clouck
Ga naar voetnoot54 wilt naer u
best haer mondeken af maecken:
55[regelnummer]
Cleen, en verheven wat, root-verwigh en lachachtigh,
Over bee-zijts ghelijck, haeckerigh
Ga naar voetnoot56, en nat-achtigh,
En swijghende, nochtans wel half schijnende spreken.
En laet oock gheenssins niet den kin hier toe ghebreken
Ga naar voetnoot58,
Naer den heesch
Ga naar voetnoot59 van u werck:
maeckt dien naer uwen sin;
60[regelnummer]
Behoudens
Ga naar voetnoot60 glat
en rondt, en een puttien daer in.
Nu dit is al ghedaen, o Schilder wijt-hervaeren
Ga naar voetnoot61:
Wat faelt hier, dan dit beeld met eenen hals te gaeren
Ga naar voetnoot62?
Met eenen hals, seggh' ick, daer de bloeyende Jeughd,
En t'cleyn ghevleughelt wicht
Ga naar voetnoot64 in scheppen moghen vreughd':
65[regelnummer]
Wit, lanck, en uytghestreckt, weynigh vet, en verheven
Ga naar voetnoot65,
Daer in men d'aeders siet altijdt roeren, en beven,
Soo t'ionck ghespoten gras door een windeken doet,
Eer het van
Ga naar voetnoot68 yemandt is
ghetreden metten voet.
Desen hals soo ghemaeckt sult ghy, tot mijn
ghenoeghen,
70[regelnummer]
Constelijck met de rest van haer schoon lichaem
voeghen:
| |
[pagina 113]
| |
T'welck ghy met ander meer verholen schoonicheen
Met u const-rijck penceel sult decken, en besteen
Ga naar voetnoot72
In een siel schailge-blauw
Ga naar voetnoot73, die ghy naer heur sult
passen,
Al of
Ga naar voetnoot74die soo van ioncx
met haer waer opghewassen.
75[regelnummer]
Hola Schilder! hola! t'is al ghenoegh ghevrocht
Ga naar voetnoot75:
Lovelijck is u werck naer mijnen sin volbroght
Ga naar voetnoot76:
T'is heur in als ghelijck; k'en sie hier niet ghebreken
Ga naar voetnoot77,
Dan t'roeren, t'gaen en t'staen dan t'pincken
Ga naar voetnoot78, en het
spreken.
|
|