De weerliicke liefden tot Roose-mond
(1956)–Justus de Harduwijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 108]
| |
XXV.Blind man, die onbeschaemt met u ruysschende liere
Ga naar voetnoot1
Gaet bedelen u broot nu hier ende nu daer,
Ghy en leeft niet alleen in teghenspoede swaer;
K'ben oock mijn ooghen quijt die ick achte soo diere
Ga naar voetnoot4.
5[regelnummer]
Even ghelijck als ghy, o lierman goedertiere
Ga naar voetnoot5,
Is ghequetst, is ghewondt mijns sichts ghestraelte
Ga naar voetnoot6 claer:
Maer u mis-rief dat wort gheclaeght
Ga naar voetnoot7 int openbaer,
En t'mijne, waer ick comm', en acht men niet een ziere
Ga naar voetnoot8.
Ghy treurt in aermoe swaer, en ick in droeve smert;
10[regelnummer]
U lijf tochte
Ga naar voetnoot10 ghy souckt, en ick troost voor mijn hert:
Maer niemant, als van u
Ga naar voetnoot11, en
heeft met my melijden.
En noch is tusschen ons een ander onderscheydt:
Ghy wort van eenen hondt ghetrauwelijck gheleydt,
En ick van een blind kindt, dat m'alom leydt besijden
Ga naar voetnoot14.
|
|