De weerliicke liefden tot Roose-mond
(1956)–Justus de Harduwijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 105]
| |
XXII.
Zephir, coel-winds-ghehijgh, wilt doch een weynigh mijden
Ga naar voetnoot1
Van uwe veders
Ga naar voetnoot2 swack dat
gout-ghelijckend' hair,
Het welck lief-lustigh blaeyt
Ga naar voetnoot3 dan hier ende dan daer,
Over dien hals, voor wie t'marmer moet staen besijden
Ga naar voetnoot4.
5[regelnummer]
Als sy sal sien dat ghy een ander vlieght soo naer
Ga naar voetnoot6?
En uyt ialoursen spijt
Ga naar voetnoot7, en sal niet meer voorwaer,
T'gheblomte s'winterdaeghs van mist en rijm bevrijden:
Laes! wat segh' ick Zephir! t'is t'kleyne kint
der min
Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Spelende t'aud-nieu spel
Ga naar voetnoot10, en vlieghende uyt en in
Haeren snee-witten hals, en licht-werrighe stringhen
Ga naar voetnoot11,
Die hy met meerder const tot een net
Ga naar voetnoot12 heeft ghemaeckt,
In t'sien van s'hemels heyr, hem heeft bestaen t'omringhen
Ga naar voetnoot14.
|
|