De weerliicke liefden tot Roose-mond
(1956)–Justus de Harduwijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 104]
| |
XXI.
Cupido zijnd' eens moe, en wiste gheenen raet
Om hem van sijnen boogh', sijn vier en sijne
schichten,
Van sijne vlercken swack, en koker te verlichten
Ga naar voetnoot3,
Dan door u, Roose-Mond, die hem recht quaemt ter baet
Ga naar voetnoot4.
5[regelnummer]
Den boogh heeft hy ghewelft constigh en op den draet
Ga naar voetnoot5
Boven u ooghskens twee: het vier heeft hy doen swichten
Ga naar voetnoot6
Ghevanghen in u hert: de pijlen laeten stichten
Een bol-werck in u oogh'
Ga naar voetnoot8, tot mijn verdriet en quaet:
De vlercken heeft hy net ghevlochten in u hair:
10[regelnummer]
Den koker die daer was mishandighst
Ga naar voetnoot10, en meest swaer,
Heeft hy ter minster schae plaets op u borst ghegheven.
Aldus dan zijnde ontlast, heeft elck verleent een ste
Ga naar voetnoot12,
Den boogh, het vier, den pijl, vlercken en koker me
Ga naar voetnoot13,
Op wind-brauw
Ga naar voetnoot14, hert,
en oogh', op t'hair en borst verheven.
|
|