De weerliicke liefden tot Roose-mond
(1956)–Justus de Harduwijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 102]
| |
XIX.De wijd-vlieghende vlam
Ga naar voetnoot1, daelende t'elcken Jaere
Uyt d'Horen-vloedicheydt
Ga naar voetnoot2 vanden hemelschen
Stier,
Bringht ons hier over al menigherley vercier
Ga naar voetnoot3,
En eenen soeten geur wordt den speel-hof ghewaere.
5[regelnummer]
Daer naer zijnd' om ghedraeyt met sijn wiel teenegaere
Ga naar voetnoot5
Naer den Gheyt-horens riem, alle dinck wert seer dier
Ga naar voetnoot6:
Het velt wert bloot, den windt snuyft met een hol
ghetier,
En snijt de blomkens af, ghelijck met eender schaere.
Soo ist met my bestelt
Ga naar voetnoot9:
als uw' oogh' my bestraelt,
10[regelnummer]
Den heeten somer comt alsdan op my ghedaelt,
Met blom-cranskens becroont, en lauwer-tacxkens groene.
Maer alsoo rasch als die
Ga naar voetnoot12 van mijn
ghesichte scheyd,
Ghevoel ick, dat mijn hert van hooghe wordt bespreyd
Ga naar voetnoot13
Met haeghel, mist, en snee, al
Ga naar voetnoot14 in eenen saysoene.
|
|