De weerliicke liefden tot Roose-mond
(1956)–Justus de Harduwijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 99]
| |
Ode.Ga naar voetnoot#Onlancx den middernacht ontrent,
Als hem den Beer hadde ghewent
Ga naar voetnoot2,
Naer den Coe-herder
Ga naar voetnoot3, en met luste
Elck dier vermoeyt lagh in sijn ruste,
5[regelnummer]
En clopte voor mijn deure stijf
Ga naar voetnoot6.
Ick sprack: holla! wie is daer vooren,
Die my mijn nacht-rust comt verstooren?
Doet open, riep hy, sonder vaer
Ga naar voetnoot9:
10[regelnummer]
Ick ben een kindt, dat hier en daer
In't doncker doolt, en nu ter deghen
Ga naar voetnoot11
Hier stae besepen vanden
Ga naar voetnoot12 reghen.
Ick wierd' met melijden bevaen
Ga naar voetnoot13:
En hebb' mijn deur open ghedaen:
15[regelnummer]
K'onstack mijn licht, en stracx
Ga naar voetnoot15 ghewaere
Wierd'ick een wichtken ionck van iaere;
Met twee vleughels aen elcken kant,
Den pijl aen zij', den bogh'
Ga naar voetnoot18 in d'handt,
| |
[pagina 100]
| |
Het welck ick naer goe lien maniere
20[regelnummer]
Noodde te commen by de viere
Ga naar voetnoot20:
En op dat
Ga naar voetnoot21 eer
verwermt sou zijn,
Dauwde
Ga naar voetnoot22 ick sijn
handekens in de mijn.
Noch
Ga naar voetnoot23 boven dit was al
mijn pooghen,
Zijn lekende
Ga naar voetnoot24 nat
hair te drooghen.
25[regelnummer]
Als hy nu dan hem had' vermaeckt
Ga naar voetnoot25,
En dat de kauw' meest was gheslaeckt
Ga naar voetnoot26,
Nu is, sprack hy, eens mijn begheeren,
Te sien, of mijnen bogh' gheen deeren
En heeft
Ga naar voetnoot28, of wel de pese
Ga naar voetnoot29 swack:
30[regelnummer]
Die hy mids dien ghespannen track
Ga naar voetnoot30,
En doorschoot soo, ghelijck een straele
Ga naar voetnoot31,
Mijn hert van binnen teenemaele
Ga naar voetnoot32.
Daer me vloot hy, en louch
Ga naar voetnoot33 met my:
Segghende, vriendt, verheught u vry,
35[regelnummer]
Want mijnen bogh' en heeft gheen deeren
Ga naar voetnoot35,
Maer t'hert sal u inwendigh sweeren
Ga naar voetnoot36.
|
|