De weerliicke liefden tot Roose-mond
(1956)–Justus de Harduwijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 98]
| |
XVII.Tot Ferdinand BertGa naar voetnoot# constigh schilder.
Apelles
onser eeuw', ghy zijt
seker bedroghen
Ga naar voetnoot1,
Dat ghy te trecken naer bestaet
Ga naar voetnoot2 mijn Roose-Mond :
Den hemel, schilder-vroet, is dit alleene kond
Ga naar voetnoot3,
Die haer heeft uyt ghebeeld
Ga naar voetnoot4 naer
sijn beste vermoghen.
5[regelnummer]
Hoe sou zijn u ghesicht sonder schemel ghetoghen
Ga naar voetnoot5
Tot die twee sonnen claer, die my hebben doorwond?
Hoe soudt ghy rijsen doen haer borsten appel-rond?
Hoe sout ghy crommen oock haer twee schoon ooghe-boghen
Ga naar voetnoot8?
Wat goudt ghelijcken sou dat blond ghestruyvelt
Ga naar voetnoot9 hair?
10[regelnummer]
Wat trecken uwer const souden oock volghen naer
Ga naar voetnoot10
Dat wesen, dat ghelaet, dat my doet vreughd bedrijven
Ga naar voetnoot11?
Neen, neen: den God der min laet desen aerbeyd g'heel
Ga naar voetnoot12,
Die best met eenen pijl, in stede van
Ga naar voetnoot13 penceel,
Haer niet en sal op bert
Ga naar voetnoot14 , maer in mijn herte schrijven.
|
|