De weerliicke liefden tot Roose-mond
(1956)–Justus de Harduwijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 93]
| |
XV.Sal ick uw' ooghskens dan niet meer moghen aenschauwen,
Ga naar voetnoot1
Die mijn verduystert hert t' licht eertijts broghten
Ga naar voetnoot2 aen?
Hun claer-vlammende vier
Ga naar voetnoot3 ist dan g'heel uyt
ghegaen,
My laetende met sorgh', met druck, en anxst benauwen
Ga naar voetnoot4?
5[regelnummer]
Aurora, ist alsoo? voor niet
Ga naar voetnoot5 comt gh'ons bedauwen,
En den krieckenden dagh spreyen op d'aerdsche baen,
Nacht ist voor my altijdt: Jae sie
Ga naar voetnoot7 voor doncker
staen,
Selfs Phoebus raeyen claer, die ons den dagh voorhauwen
Ga naar voetnoot8.
O mijn ooghen, helaes! oirspronck van mijne pijn,
10[regelnummer]
Gh'en sult voortaen niet meer ter liefde
gheleydt zijn
Ga naar voetnoot10,
Door t'derven van die torts' die ulier plaght te lichten
Ga naar voetnoot11.
Sal ick dan niet meer sien die claer baecke vermelt
Ga naar voetnoot12,
En daerom altijts zijn uyt mijnen wegh verstelt
Ga naar voetnoot13?
Neen: uyt mijns herten vier sal ick een ander stichten
Ga naar voetnoot14.
|
|