De weerliicke liefden tot Roose-mond
(1956)–Justus de Harduwijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 83]
| |
VII.Soo saen als my bestraelt t'gheraeyssel
Ga naar voetnoot1 uwer ooghen,
Soo saen wensch'ick voorwaer een steen-rootse
Ga naar voetnoot2 te zijn;
Om clouck te weder-staen den blixem van het schijn
Ga naar voetnoot3,
Dat mijn ieughdigh saysoen als een bladt doet verdrooghen.
5[regelnummer]
En als ick dees fell' hit
Ga naar voetnoot5 lancx om meer sie
verhooghen,
En in brandende vlam ontsteken mijne pijn;
Soo roep' ick onghesint, O cleyn kindt
Ga naar voetnoot7 vol fenijn!
Dit is al u bedrijf, dit is al u bepooghen
Ga naar voetnoot8.
Maer t'is al te vergheefs; t'kermen en helpt daer
niet:
10[regelnummer]
Het spot met mijn gheroep: het lacht met mijn
verdriet:
En ick moet onderstaen sijn ghewelt, en sijn fortse
Ga naar voetnoot11.
Naedemael dat hem lust, door sijn wreedigh bestier
Ga naar voetnoot12
Te maecken van mijn hert een eeuwich-duerigh vier
Ga naar voetnoot13,
Om daer aen t'aller tijdt t'ontsteken sijne tortse
Ga naar voetnoot14.
|
|