De weerliicke liefden tot Roose-mond
(1956)–Justus de Harduwijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |
V.Ga naar voetnoot#T'en is de blondheydt niet van u ghestruyvelt
Ga naar voetnoot1
hair,
Ten is u voor-hooft niet zoo maetigh opgheresen
Ga naar voetnoot2,
Ten is u wind brauw'
Ga naar voetnoot3 niet,
noch uwen mond ghepresen,
En vierighlijck aenbeen van
Ga naar voetnoot4 zoo menigh minnaer;
5[regelnummer]
T'en zijn u lipkens niet, die elcken-een voorwaer
Wonden alst hen ghelieft, en wederom ghenesen;
Ten zijn u deughden niet, noch u bevalligh wesen
Ga naar voetnoot7,
Noch het toov'righ ghelaet dat in u schijnt eenpaer
Ga naar voetnoot8;
T'en zijn u wanghen niet, met purpur-root begoten;
10[regelnummer]
T'en zijn die peerels niet, in uwen mondt
ghesloten;
T'en is u taele niet, nochtans als heunigh
Ga naar voetnoot11 zoet;
Maer t'ghene dat mijn ieughd' als een bladt comt
verdrooghen,
En mijn ionck-iaerigh hert van binnen branden doet,
En is anderssins niet, dan t'raeyssel uwer ooghen
Ga naar voetnoot14.
|
|