De weerliicke liefden tot Roose-mond
(1956)–Justus de Harduwijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 80]
| |
IIII.O blond-ghestruyvelt hair! hair dat de Sonn' beraeyt
Ga naar voetnoot1,
Dat mijn ionck-iaerigh hert hauwt soo stranghe
bevanghen
Ga naar voetnoot2,
O tanden van yvoir! o snee-wittighe wanghen,
Die t'pinceel van Apell' met purpur heeft befraeyt
Ga naar voetnoot4!
5[regelnummer]
O lipkens, daer uyt
Ga naar voetnoot5 dat
Liefde sijn schichten saeyt!
O mond, daer uyt dat stort de Jeughd' haer soete
sanghen,
O wel-besneden handt, die om mijn pijn t'herlanghen
Ga naar voetnoot7
Onsteeckt van nieus de torts
Ga naar voetnoot8, die eens was uyt ghewaeyt!
O ooghskens, biende vreught, en droefheydt van
ghelijcke
Ga naar voetnoot9!
10[regelnummer]
O borstiens, die besit Cupido voor sijn
rijcke!
O keel, diens zoet gheluyt zoo langh in d'oore blijft!
O cuskens, die my dwaes
Ga naar voetnoot12 ydel troost-hope gheven!
O zoet-zuerighe spraeck, die nu smeeckt, en nu kijft
Ga naar voetnoot13!
Ghy doet my duystmael
Ga naar voetnoot14
s'daeghs hersterven en herleven.
|
|