III. Ontstaanstijd
Omtrent de vraag wanneer de ‘Roose-mond
’-gedichten eigenlijk zijn ontstaan, geeft ook Caudron uitkomst:
‘de saecke (is) ghevrocht in den eersten aenvanck sijnder
Ionckheydt’ en ‘het zijn Weerliicke Liefden, die eertijts in den
bloey-tijdt sijns levens onsen me' guldebroeder heeft uytghestelt.’
Die ‘bloey-tijdt’ of ‘aenvanck der
Ionckheydt’ is niet moeilijk af te bakenen.Puteanus' brief, die een antwoord geeft op een aarzelend
gestelde vraag van de auteur omtrent publikatie-wenselijkheid, brengt ons
alvast naar een periode die vóór 10 mei 1608 ligt, de dag waarop
de brief werd geschreven. En de grens ligt zéker nog hoger op; want het
is vanzelfsprekend dat het jaar 1607 zo vol geestelijke verworvenheden geen
incubatietijd voor wereldse minnelyriek kan geweest zijn, evenmin overigens als
de eraan voorafgaande maanden van seminarie-leven of sacerdotale voorbereiding
(aug. 1605-dec. 1606). Zo komen we in de leuvense universiteitsjaren terecht,
d.i. ± van 1600 tot augustus 1605: een studentikoze tijd die hem in
contact bracht met dichterlijke commilitonen, dwepend zoals hijzelf met
Plejadelyriek en de amoureuze poëzie in onderlinge wedijver als modesport
beoefenend. In die gunstige sfeer ontlook ongetwijfeld ook de Harduwijns
herinnering aan, zoals we vermoeden en suggereerden, vroeger al eigen beleefde
‘weerliicke liefden’, en dient de eerste literaire neerslag ervan
te worden gesitueerd. Voor die onderstelling pleit ook Caudrons mededeling
luidens dewelke de auteur zijn ‘Liefden’ schreef ‘afwijckende
van meerder ende ghewichtigher saecken’. Revelerend is het liedeken
‘Roose-mond, neempt dogh eens acht / op de clacht / die ick u droef
ontbinde / om dat ick my verr' en wijt / voor wat tijt / van u
verscheyden vinde’ waarin hij de groeiende twijfel vertolkt of er
wellicht ‘yemandt el’ zijn plaats in haar hart heeft veroverd;
‘ick liggh' hier in t'verdriet / en ghy zijt ghinder
blije’ - (hier, o.i. te Leuven; ghinder, te
Gent). Ontroeringen wellen weer op, doen zijn ‘bloed
vercruypen’ en inspireren hem tot kristalliseren ervan in mooi
geboetseerde sonnetten en oden; van uit een door de scheiding, alsmede door de
fantasie verhevigde innerlijke Roosemond-verbondenheid en