De weerliicke liefden tot Roose-mond
(1956)–Justus de Harduwijn– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 17]
| |
verantwoordde de anonimiteit als volgt: ‘Hoe wel dat niemant den Meester van dese gheleerde lieffelijcheydt en heeft connen bewillighen van de selve in het licht te gheven / eensdeels nemende sijne onschult op den ampt die hy teghenwoordich is bedienende ...’, hetgeen een aanvaardbare reden is. Het paste een jonge geestelijke inderdaad allerminst - ook niet nadat een geestelijke boekencensor Ga naar voetnoot1 zich over hem had ontfermd - als minnedichter op het podium te treden. Zijn naam werd derhalve in 1613 angstvallig verzwegen. Maar de bundel bevat tal van elementen, die ons toelaten zonder veel moeite de sluier op te lichten en de auteur te ontdekken. De sleutel tot het geheim wordt ons al dadelijk geleverd door de latijnse aanmoedigingsbrief van Erycius Puteanus (blz. 71); wie immers diens in 1612 te Leuven gepubliceerde brievenverzameling Ga naar voetnoot2 opslaat, vindt er onder nr XXII dezelfde brief, uitdrukkelijk gericht tot ‘Justo Harduino S.D.’ Ga naar voetnoot3, en gedagtekend 10 mei 1608. En dan is er de titel van David van der Lindens lofdicht (blz. 94), waarin de initialen van de auteursnaam, benevens zijn geboortestad, voorkomen: ‘de Liefden, eer-tijdt beschreven door J. de H. van Ghendt’. Datzelfde huldedicht verscheen in 1620, als inleiding tot de Harduwijns ‘Val ende Op-stand van David’, maar dan met vermelding van de auteursnaam. Er is ook het eigen getuigenis van de auteur, nl. de verloochening van zijn vroeger ‘Venus ghejancksel’ in de inleiding tot zijn ‘ Goddelicke Lof-Sanghen ’ (1620), die overigens een veertiental ‘vermomde’ Roose-mondgedichten bevatten. Er zijn nog belangrijke getuigenissen van drie tijdgenoten. Jacob Ymmelootvermeldt in 1626, sprekende over Justus de Harduwijn, de volledige titel ‘Weerliicke Liefden tot Roose-mond’ Ga naar voetnoot4, Antonius Sanderus prijst de Roose-mond in een lofdicht: ‘vivet, Juste, tua sic Rosemunda lyra’ Ga naar voetnoot5, en vermeldt de bundel uitdrukkelijk in zijn bio- en bibliografisch overzicht Ga naar voetnoot6: ‘varia patrio praesertim idiomata conscripsit, in quibus et ingenuos in Rosemundam suam ignes... elegantissimis versibus decantavit.’ En de dichter Jacob van Zevecote, een neef van hem, brengt in 1623 eenzelfde geluid. In een tot hem gerichte elegie Ga naar voetnoot7 vraagt hij hem of | |
[pagina 18]
| |
hij zich wellicht nog koestert in de herinnering aan de oude hartstochten van de betreurenswaardige Roose-mond Ga naar voetnoot1. En dan is er vooral het slotsonnet van de lofzanger F. vander Beken met de sibillijnse kenspreuk ‘Aensiet de diepte’: het acrostichon ‘Joost de Hardvin’ heft elke twijfel op Ga naar voetnoot2. |
|