Dichtwerken. Deel 1(ca. 1880)–Bernard ter Haar– Auteursrechtvrij Vorige Volgende De afneming van het kruis. Bij de bekende schilderij van Rubbens. Ik volg U na Op Golgotha Beminden van den Heere! Die, Hem getrouw, In stillen rouw, Den doode kroont met eere; Die de armen strekt En houdt gerekt Om 't dierbaar lijk te ontvangen, Dat, afgegleên, Als marmersteen Blijft op uw schoudren hangen. Ai, prangt hem vast Den kostbren last, Dien gij al schreiend kuste, - Geen luid misbaar! Die doode dáár Is heilig in zijn ruste. 't Is 't lijk van Hem, Wiens sterke stem De dooden riep in 't leven. Sprak Hij: ‘Ik wil!’ De storm zweeg stil En 't graf moest antwoord geven. [pagina 254] [p. 254] En nu? - Zijn hoofd, Van steun beroofd, Hangt op Zijn borst gezonken. Zijn oog viel dicht, Waar Hemelsch licht Voor de aarde in heeft geblonken. 't Is 't lijk van Hem, Te Bethlehem Begroet door Englenkoren, Op Wiens gelaat Het merk nog staat Van Vaders Eengeboren; Die als een Lam Ten kruisberg kwam, En 't schuldloos bloed liet plengen; Die moedig streed En willig leed, Om ons tot God te brengen. Treedt huiv'rend voort Naar 't vreedzaam oord, Waar gij Zijn slaapsteê spreien, En in de grot, Bewaakt door God, Hem zachtkens neer zult vlijen! Sluit dáár den schat Van 't balsemvat, Uw Myrrhe en Nardus open! Biedt hem uw traan Als reukwerk aan, Op 't lijnwaad neergedropen! Men droeg Hem heen, Het lijk verdween; Wat oogt gij 't na, o Droeven! De rots weerklonk - De grafsteen zonk, Die d'ingang dicht moet schroeven. [pagina 255] [p. 255] aant. Wischt nu weer oog En wangen droog! Laat hier Gods Heilige achter! Hier toeft - al ziet Uw oog haar niet - Gods Englenschaar als wachter. Wat slaapt hij zacht, Nu 't is volbracht, In 't vriendengraf geborgen! En 't duurt maar kort, Want wakker wordt Hij reeds ten derden morgen. Dan rukt Hij 't graf Zijn grendels af: Dan knielt gij voor Zijn voeten; En 't lofgeschal Des Hemels zal Hem als Verwinnaar groeten! Vorige Volgende