Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 17
(2001)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd967. [1625] april 15. Van J. van Reigersberch.Ga naar voetnoot1Mon frere, Ic sien wt verscheyden schrijven van uw E. huysvrau dat Mr. Nicolaes in vreemde termes op het vertouven van het coffer moet hebben geschreven;Ga naar voetnoot2 soo sulckx is, soo bidde ic uw E. mij over die daet te willen excuseren; het is geschiet sonder mijne ofte mijnes huysvrauwenGa naar voetnoot3 last. Ic hope wij 'tselve nu haest sullen hebben, hoewel voor het craem, daer het ten deele toe gedestineert was, hetselve te laet sal commen, alsoo mijne huysvrau den thienden van een soon geleghen is, ende is nu redelijck wel te pas. Ons broeder is in Hollant, vanwaer hij uw E. sonder twijffel sal hebben geschreven, waer ic mij toe gedraeghe, alsoo wij hyer op eenen dooden stroom sijn ende niet hebben om uw E. mede te deylen. Uwe E. schrijven aen hem van den vierdenGa naar voetnoot4 is mij behandicht ende seynde hetselve aen hem. Ic heb oock vandaege schrijven van hem ontfangen in hetwelcke hij mij adviseert sijne bejegening aldaer; maer alsoo ic niet en twijffel off hij en heeft 'tselve aen uw E. geschreven, soo wil ic mij daertoe refereren. Mij mishaecht dat de requeste van de kinderen van Hoogerbeets soo is affgeslegen; ic can mij daerwt noch geene versachting van gemoederen affbeelden.Ga naar voetnoot5 Aengaende het jargonGa naar voetnoot6 dat in uw E. brieff was, is bij mij mede gesonden; mij dunckt dat sulckx met discretie moet werden gebruyckt ende selden. Opentlijck, al waer het schoon van scabreuse saecken, te schrijven can min offenseren als wel in dusdanighe maniere. Indien sulcke brieven bijgeval in eeniger handen quaemen, men soude daer meer van willen hebben als inderdaet daervan soude wesen. | |
Ic bedanck uw E. van de boucken bij Van de PerreGa naar voetnoot7 mij behandicht; de messen ende beurse sijn mede ter hant gecommen. Mijne huysvrau hadde gaerne bij gelegentheyt gelijcke paer messen als aen moederGa naar voetnoot8 gesonden sijn. Alle de vrienden sijn, Gode loff, noch wel te pas. Uw E. huysvrau heeft willen weten off den generael Coene vrijt. Sijn vrijen is wt ende is getrout, met de dochter daer hij tot Amsterdam thuys lach, die hij gekosen heeft om eene te hebben om met hem naer Indiën te gaen.Ga naar voetnoot9 Maer het schijnt hij die hyer sal houden, alsoo de Staeten-Generael ten versoucke van Ingelant begeert hebben dat hij niet meer naer Indiën soude werden gesonden.Ga naar voetnoot10 Wij sullen sien wat veranderinghe de doot van de conynckGa naar voetnoot11 in dese proceduyren sal brengen. Mijne huysvrau hadde mede gaerne bij gelegentheyt quintin ende portefraises,Ga naar voetnoot12 indien deselve in het coffer souden moghen wesen vergeten. Alle de vrienden doen haere dienstige gebiedenis, insonderheyt mijne huysvrau ende ic ende moeder ende suster Bloncke,Ga naar voetnoot13 die nu hyer sijn, uE. dienstwillighe broeder,
| |
Den 15 Aprilis. | |
Adres: A monsieur/monsieur Grotius à Paris. Port. In dorso schreef Grotius: 15 April 1625 J. Reigersberg. |
|