iubentur. Postulatur ab Ordinibus Hollandiae, Graswinkelius ut legationi sit a secretis,Ga naar voetnoot5 itemque a consistoriis Hagiensi et Traiectino, duo ministri qui a sacris sint.Ga naar voetnoot6
Vidi his diebus confessionem Meletii episcopi Ephesini et archimandritae cuiusdam qui ipsi adest,Ga naar voetnoot7 in qua fatentur se plane assentiri Cyrillo, antehac patriarchae, in articulis fidei, atque ita omnino calvinizare, insuper habita Parthenii et asseclarum ipsius declaratione. Petunt hic ab Ordinibus viaticum et donativum in usus ecclesiae orientalis per ipsos erogandum.Ga naar voetnoot8 Dominus Haga valde favet episcopo et omnibus modis annititur ut Supremi Senatus ipse creetur praeses, qua de re quid futurum sit, crastinus dies docebit.Ga naar voetnoot9
Brasserus summopere a me flagitavit, ut filio suo Gallice iam callenti comoedias et tragoedias aliquot recentes et quae illic maxime in pretio sunt, eo sermone scriptas, emi curem.Ga naar voetnoot10 Id per aliquem e tuis fiat rogo, et ut per occasionem mittantur, ut amico hanc operam praestare possim.
Ad tua ut veniam, conveni hodie Spiringium,Ga naar voetnoot11 qui omnino auctor tibi est ut mari huc venias, neque tamen tibi de navi bellica prospicit.Ga naar voetnoot12 Negat Suecam ullam navim hic esse quae illuc mitti possit, et si a Batavis navim petat, veretur ne se ob necessitatem temporis excusent. Dicit etiam se, cum e Galliis solveret, navim Batavam quae offerebatur intrare noluisse, sed minori navigio transfretasse. Interim cum de Dunkerkanis obiicerem, aiebat ius Suedicae legationis apud Flandros non valiturum. Suadet itaque ut onera-
| |
riam navim tibi tuisque conducas et sub praesidio bellicarum navium quae a Batavis illic sint tuto ad nos deveharis.Ga naar voetnoot13 Si Caletum terra commode pervenire possis, forte GlargiusGa naar voetnoot14 tibi e classe nostra navim bellicam impetrare queat, qua aut ipse in Selandiam veharis, vel quae ei quae te vectura est praesidio sit. Certe si ita iter instituas, Spiringius aliique nullis tibi litteris tuti itineris opus esse iudicant, et iam ipse Catsio indicavit te e Gallia Monasterium petentem hac transiturum, cui ille nihil opposuit.Ga naar voetnoot15 Caeterum si maris iter displicet, nam illud Gotenburgum versus omnino dissuadet Spiringius, necessariae tibi essent litterae salvi conductus ab Hispanis et nostris quales uxor pridem habuit,Ga naar voetnoot16 sed putat Hispanos eas tibi ut legato Sueco negaturos, hic vero eas potius a principe quam ab Ordinibus petendas, de quibus omnibus quid facere, quid fieri velis, ex te discere avebo.
Interea Deus te sospitet et nobis incolumem sistat,
tibi obsequentissimus frater,
Guiliel(mus) Grotius.
| |
Adres: A monsieur/monsieur Grotius, ambassadeur de la reine et couronne de Suede, à Paris. Port 20 st.
Bovenaan de brief schreef Grotius: Rec. 18 April.
En in dorso: 10 April 1645 [doorgehaald:] Spierinck. En: W. de Groot.
|
-
voetnoot1
- Hs. Den Haag, ARA, Eerste afd., coll. Hugo de Groot, aanw. 1911 XXIII no. 24, 285. Eigenh. oorspr. Antw. op no. 7396, beantw. d. no. 7424.
-
voetnoot2
- De opstand van de raadsheren van het Parlement van Parijs (24 maart) en de verbanning van de presidenten Barillon en Gayant en de raadsheren Quelin en Le Conte-Montauglan.
-
voetnoot3
- Het verzet van de Parijzenaars tegen de tenuitvoerlegging van het edict van de ‘toisé’, dd. 27 januari 1644. Bij die gelegenheid (17 en 18 maart) hadden de jongere raadsheren van het Parlement van Parijs zich opgeworpen als ‘pères du peuple’ (Chéruel, Histoire de France pendant la minorité de Louis XIV II, p. 97-101, en Mémoires d'Omer Talon I, p.394).
-
voetnoot4
- De onderhandelingen over de prolongatie van het octrooi van de Verenigde Oostindische Compagnie vonden plaats in de achterkamers van het Haagse Binnenhof. In mei verenigden de strijdende partijen - met uitzondering van Friesland - zich in een voorstel ‘de voorschr. oude Compagnie, den 4 Maert te voren gebroken, te redintegreren en te herknopen en sulcx deselve te continueren tot ultimo December van dat jaar’ (Pieter van Dam. Beschryvinge van de Oostindische Compagnie I, deel I, p. 65-67).
-
voetnoot5
- De Haagse advocaat-fiscaal mr. Dirck Graswinckel was de eerste keuze van de Statenleden voor de functie van secretaris van de Staatse delegatie ter vredesconferentie (no. 7179). In september 1645 bedankte hij voor de eer: ‘pource qu'on le veut obliger, s'il le faict, a quitter sa charge de fiscal de la chambre des comptes de Hollande’ (Poelhekke, De Vrede van Munster, p. 204-205, en Bots-Leroy, Corresp. Rivet-Sarrau III, p. 227).
-
voetnoot6
- Nadat de instructie voor de ‘Munstersche besendinge’ op 28 oktober 1645 tot stand was gekomen, kreeg de Staatse delegatie ter vredesconferentie haar definitieve samenstelling. Gevolmachtigden: Bartold van Gendt, heer van Meynerswijck (Gelderland), Johan van Mathenes en Adriaen Pauw (Holland), Johan de Knuyt (Zeeland), Godard van Reede, heer van Nederhorst (Utrecht), Frans van Donia (Friesland), Willem Ripperda (Overijssel) en Adriaen Clant (Stad en Lande); secretaris: Jacob van der Burch (Schutte, Repertorium I, p. 186); eerste predikant: Eleazar Lootius (Knuttel, Acta der particuliere synoden van Zuid-Holland II (1634-1645), p. 500 en p. 512, en Bots-Leroy, Corresp. Rivet-Sarrau III, p. 290-292).
-
voetnoot7
- Meletios Pantogalos (ca. 1594-1645), metropoliet van Efeze (Ephese), en Hierotheos Avvatios (Abbatios) († 1664), archimandriet van Kefallinia, getrouwen van Cyrillus Lucaris, de reformatorische patriarch van Constantinopel, waren de vervolging van de patriarch Parthenius I ontvlucht en naar de Republiek uitgeweken. Op advies van mr. Cornelis Haga, de voormalige Staatse orator te Constantinopel (no. 7391), lieten zij zich op 23 december 1644 inschrijven aan de Leidse universiteit (Bots-Leroy, Corresp. Rivet-Sarrau II, p. 426-428 en p. 445; Album studiosorum acad. Lugd.-Bat. I, kol. 355, en G. Hering, Ökumenisches Patriarchat und Europäische Politik 1620-1638, p. 201-202).
-
voetnoot8
- De ‘confessio’ was waarschijnlijk een verzoekschrift van de Griekse geestelijken (supra, n. 7) om een subsidie voor hun terugkeer naar Constantinopel. Vooral de metropoliet van Efeze had zijn hoop gevestigd op een verzoening met de nieuw aangetreden patriarch Parthenius II (Bots-Leroy, Corresp. Rivet-Sarrau III, p. 105-107, p. 134 en p. 251, en Knuttel, Acta der particuliere synoden van Zuid-Holland II (1634-1645), p. 506).
-
voetnoot9
- De Staten van Holland plaatsten op de voordracht voor de vacerende zetel van president van de Hoge Raad van
Holland en Zeeland de volgende kandidaten: mr. Cornelis Haga en de raadsheren Reynier Pauw en Johan van Foreest (Res. SH, dd. 4, 5, 7 en 12 april 1645). De voormalige orator te Constantinopel dong het vurigst naar een benoeming (Schutte, Repertorium I, p. 302-304, en Res. SH, dd. 5 juli 1645).
-
voetnoot10
- Mr. Govert Brasser, raad en thesaurier-generaal ter Generaliteit, wilde zijn zoon (Theodore?) een veelzijdige opleiding geven (no. 7179). Misschien begeerde hij de toezending van een exemplaar van Le Théâtre de Corneille, Parijs 1644.
-
voetnoot11
- Het onderhoud met de Zweedse resident Petter Spiring Silvercrona, dd. 10 april 1645, bracht Willem de Groot ook ter sprake in zijn ‘Verhael van de reyse van den heer Hugo de Groot over Holland in Mey 1645’ (no. 7430).
-
voetnoot12
- De Zweedse resident kon niet ingaan op Grotius' verzoek om in een Franse haven een oorlogsschip gereed te houden voor een reis over Göteborg naar Stockholm (no. 7404).
-
voetnoot13
- De koopvaarders die wapens en paarden aanleverden voor het Franse leger in Picardië, passeerden het Kanaal onder geleide van Staatse oorlogsschepen.
-
voetnoot14
- Mr. Cornelis de Montigny de Glarges (1599-1683), zoon van mr. Gilles de Glarges, sinds 1633 Staats agent te Calais (no. 1716 (dl. IV), nos. 2141 en 2346 (dl. VI), no. 2638 (dl. VII) en no. 2990 (dl. VIII), en Schutte, Repertorium I, p. 61).
-
voetnoot15
- Raadpensionaris Jacob Cats erkende de vrije doortocht van edellieden en bedienden van de Franse en Zweedse vredesdelegaties te Munster en Osnabrück.
-
voetnoot16
- Maria van Reigersberch had in 1639 paspoorten aangevraagd voor haar reis naar de Republiek (no. 4132 (dl. X), en Rogge, Brieven van en aan Maria van Reigersberch, p. 231-233).
|