Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 16
(2000)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd7430. 1645 mei [3]. Verhael van W. de Groot.Ga naar voetnoot1Verhael van de reyse van den heer Hugo de Groot over Holland in Mey 1645
Den Xen April hebbe ick de heer Spiering gesproocken ende van sijn Ed. verstaen dat hij best vond dat den ambassadeur De Groot over dit land na Sweden soude reysen, doch | |
dat hij geen Sweedsche schepen haddeGa naar voetnoot2 ende geen Hollandse met fatsoen konde versoecken. Meynde dat men eenige convoyers van Holland moste waernemen ende daermede ofte op de oorlogsluyden ofte onder haer convoy overcomen. Vond de reyse op Gottenburg periculeux, jae genoechsaem ondoenlijck. Seyde dat hij tegen Cats hadde geseyt dat mijn broeder over dit land na Munster ging, dye daertegen nyet en seyde.Ga naar voetnoot3 Hyervan hebbe ick ten voorsegde dage na Vrancrijck geadviseert.Ga naar voetnoot4 Den XIIIIen of XV[en] April 1645 is bij de heer Reygersberg door VersijdeGa naar voetnoot5 tewegegebracht dat de twee convoyers, van Rotterdam nae Dieppe met de paerden gaende vanwegen de Admiraliteyt,Ga naar voetnoot6 is belast den ambassadeur over te brengen ende ontrent acht dagen nae hem te wachten. Waervan den cap[itey]n op de reede gecomen zijnde na Parijs advertentie heeft gedaen. Den XXIXen April 1645 hebbe ick een bryef gelesen van den soon van den heer Cromom,Ga naar voetnoot7 vermoedende dat mijn broeder den ambassadeur op den XXVIen April van ParijsGa naar voetnoot8 ende op den XXIX[en] van Dieppe soude t'seyl gaen met de Rotterdamsche schepen na hyer toe.Ga naar voetnoot9 'tSelve schrijvens hadde mede de raedsheer Reygersberg, maer ick nyet. Den Ien Mey verstaen dat Mr. Pieter de Groot in een ring van volck geseyt soude hebben dat daer schepen waren gesonden om sijn vader te halen;Ga naar voetnoot10 dat het veel scheelde van den voorleden tijd, dat men hem doen hadde gebannen ende nu weder lyet inhalen, doch hyerna vernemende, verstaen dat hij wel geseyt hadde dat eenige oorlogschepen last hadden om sijn vader over te brengen, doch dat andere de rest hadden geseyt. Dat daerbij waren Volbergen, Casembroot, etc.Ga naar voetnoot11 Ten selven dage verstaen dat MuschGa naar voetnoot12 tegen den heer van Matenes ende anderen hadde geseyt in de Staten-Generael dat men schepen hadde gesonden om den ambassadeur De Groot te halen. Dat des heer van Matenes' confrater, | |
te weten Hogendorp, 'tselve moste hebben beschickt, waerop denselven heer seyde: ‘Wat is daeraen gelegen, etc.’Ga naar voetnoot13 Den IIen Mey uyt den ad[vocae]t Van de VeldeGa naar voetnoot14 verstaen dat den greffyer Musch tegen hem hadde gesproocken van de reyse van den ambassadeur. Dat het vreemt was dat hij recht op de Maes aen soude comen. Dat hij noch veel vijanden hadde, ende wel eenige vryenden, maer dat dye lichtelijck souden beswijcken. Dat hij, Mus, aen Spiering gepresenteert hadde schepen om den ambassadeur tot Gottenburg te brengen.Ga naar voetnoot15 Dat Versijden daerom wel moeyte soude mogen hebben. Dat hij de schepen hadde gesonden ende sulcx aen hem in effect sauvegarde gegeven. Dat hij dit seyde bij forme van advertentie. Dat men wel toesyen moste, ende in allen gevalle met het minste gerucht doorreysen. Dat het al wel was, soo sijne Hooch[heyt] daervan kennisse hadde. Dat hij deselve daerop hadde gesondeert, doch dat hij seyde nergens van te weeten, maer dat hem een woord ontvyel waeruyt anders scheen te blijcken. Den IIIen Mey des middachs op het Hof van twee burgers van Delff verstaen dat sijluyden in de schuyt quamen reysen met eenige Duytsen, dye seyden met den ambassadeur De Groot uyt Vrancrijck overgecomen te zijn ende dat deselve hem des avonds te vooren aen het eyland van GoedereedeGa naar voetnoot16 hadde laten uytsetten.Ga naar voetnoot17 Ten selven dage hyervan gesproocken met de heer Spyering, dewelcke mij seyde geen tijdinge te hebben, ende gevraegt zijnde of hij daervan met sijn Hooch[heyt] gesproocken hadde, seyde: ‘neen’. Item gevraegt of hij met eenige van den staet staetsgewijse hadde gesproocken, seyde mede: ‘neen’, maer dat hij met Cats, Mus, BickerGa naar voetnoot18 hadde gecommuniceert, die geen swarich[eyt] hadden gemaect,Ga naar voetnoot19 ende hadde Mus onder anderen geseyt dat hij geen paspoort van noode hadde om van Vrancrijck hyer te comen, maer ontkende wel expressel[ijck] dat hij hem schepen hadde gepresenteert om den ambassadeur tot Gottenburg te brengen.Ga naar voetnoot20 |
|