lia litteras accepi secundo Martii scriptas cum iam abitum pararet.Ga naar voetnoot6 Volupe mihi fuit eum et bene valere et nostri meminisse, idque ex ipsius litteris intelligere.
Typographus Neranus habet aliqua tua consilia,Ga naar voetnoot7 quae ego videre expeto, ut meliora tam ex iis quam aliis quae filius habet seligamus; ille valde urget publicationem. Ad Blavium scripsi,Ga naar voetnoot8 nequedum responsum tuli, quare eum per amicos iterum moneri iussi. Ubi quid certi intellexero, id ne nescias curabo. Salmasius multa iam edet, imprimis librum de Primatu papae,Ga naar voetnoot9 quam quaestionem quomodo tractaverit libenter videbo. Ego Elzeviriis persolvi Annotata in Vetus Testamentum quae ipsi dederam, tantundem et Blavio facturus, ubi se obtulerit occasio.Ga naar voetnoot10 De vita Utenbogardi cogitabo serio, ut ubi hic prodierit liber eum quamprimum habeas.Ga naar voetnoot11
Ordines Hollandiae nihildum decreverunt de foedere Suedico,Ga naar voetnoot12 Societate OrientaliGa naar voetnoot13
| |
Adres: A monsieur/monsieur Grotius, ambassadeur de la reine et couronne de Suede, à Paris. Port 27 st.
Bovenaan de brief schreef Grotius: Rec. 22 Martii.
En in dorso: 13 Martii 1645 W. de Groot.
|
-
voetnoot1
- Hs. Den Haag, ARA, Eerste afd., coll. Hugo de Groot, aanw. 1911 XXIII no. 24, 282. Eigenh. oorspr. Antw. op no. 7344, beantw. d. no. 7381.
-
voetnoot2
- Maria van Reigersberch had in Rouaan onderhandeld met de beheerders van het failliete handelshuis van Daniel Tresel; vgl. no. 6216 (dl. XIV) en nos. 7320, 7331 en 7344.
-
voetnoot3
- Willem de Groot waagde zich niet aan een zoektocht naar de papieren die in 1618-1619 uit Grotius' Rotterdamse pensionariskamer waren gelicht: een onderzoek in de archieven van François van Aerssen († 1641), heer van Sommelsdijk, en raadpensionaris Jacob Cats was en bleef een riskante onderneming.
-
voetnoot4
- Grotius' groet aan mr. Simon Adriaensz. van Groenewegen van der Made en de Haagse dichter mr. Cornelis Boey.
-
voetnoot5
- De familie was van oordeel dat Cornelis de Groot in Venetië zijn tijd en geld verspilde.
-
voetnoot6
- De Frans-Weimarse ‘aide de camp’ Dirk de Groot was trots op de goede afloop van zijn tweede missie naar het hof van landgravin Amalia Elisabeth van Hessen-Kassel; vgl. no. 7342.
-
voetnoot7
- De adviezen van Hugo de Groot in het eerste deel van de Consultatien, advysen en advertissementen, gegeven ende geschreven bij verscheyden treffelijcke rechts-geleerden in Hollandt, Rotterdam (Joh. Naeranus) 1645 (BG no. 796). Pas na Grotius' overlijden openden Willem en Pieter de Groot hun dossiers; zie het derde deel, tweede stuk, van de Consultatien, Rotterdam (Joh. Naeranus) 1648 (BG no. 799).
-
voetnoot8
- Zie no. 7325. Willem de Groot vreesde dat dr. Joan Blaeu de uitgave van de Anthologia Graeca (BG no. 534) op dezelfde lange baan zou schuiven als de herdruk van Grotius' De iure belli ac pacis (BG no. 572). Ook stond niets vast over de publicatie van de manuscripten die Grotius destijds aan de zorgen van zijn broer had toevertrouwd, zoals de poemata (BG no. 1) en zijn opus magnum Annales et historiae de rebus Belgicis (BG no. 741).
-
voetnoot9
- Claude Saumaise hield de Leidse drukkers aan het werk (Bots-Leroy, Corresp. Rivet-Sarrau III, p. 54-56). In september 1645 legden de Leidse Elzeviers de laatste hand aan zijn Librorum de primatu papae pars prima, cum apparatu. Accessere de eodem primatu Nili et Barlaami tractatus (Leroy-Bots, Corresp.
Saumaise-Rivet, p. 442-443).
-
voetnoot10
- De Middelburgse ‘tourist’ Jacobus van der Hooge had bij zijn vertrek uit Frankrijk (september 1644) het transport van twee presentexemplaren van Grotius' Annotata ad Vetus Testamentum, Parijs 1644 (BG no. 1137), toevertrouwd aan een vrachtvaarder, die vervolgens spoorloos was verdwenen. In arren moede had Willem de Groot voor de aanbieding van de Annotata aan Claude Saumaise en Gerardus Joannes Vossius een beroep moeten doen op de winkelvoorraden van de Leidse Elzeviers en dr. Joan Blaeu (no. 7145).
-
voetnoot11
- Wtenbogaerts autobiografie Leven, kerckelijcke bedieninghe ende zedighe verantwoordingh.... Alles bij hem selven beschreven ... bevestight met verscheyden bewijsen, acten, ende munimenten, daer toe dienende, [Rotterdam (Joh. Naeranus) 1645], kreeg een ongunstige ontvangst in de kring van de calvinistische predikanten. De Zuid-Hollandse synode, die op 5 juli 1645 in Woerden bijeenkwam, verlangde een verbod op de ‘scripta posthuma van Johannes Uyttenbogaart’ (Knuttel, Acta der particuliere synoden van Zuid-Holland II (1634-1645), p. 489-490). De Staten van Holland namen het verzoek op 22 juli in overweging en kwamen tot het besluit ‘dat het Boek onlangs uitgegaan, geïntituleert, Johannis Uyttenbogaarts leeven ...; alreede door den druk zijnde gemeen gemaakt, en door het Land gedistribueert, sal werden gedissimuleert, en op sijn beloop gelaaten, maar wat aangaat
seeker groot Volume [Kerckelicke historie, vervatende verscheyden gedenckwaerdige saecken, in de Christenheyt voorgevallen, van het jaer vierhondert af, tot in het jaer sesthienhondert ende negenthien (BG no. 892)], het welk werd geseid jegenwoordig onder de Pers te weesen ... is goedgevonden dat het selve sal werden verbooden...’ (Res. SH, dd. 22 juli 1645).
-
voetnoot12
- De Haagse besluiteloosheid in het vraagstuk van de Staatse deelname aan de ‘versekeringh van de veyligheyt en vrijheyt van de scheepvaart en koophandel in d'Oost en Noord-Zee’ (art. 1 van het Zweeds-Staats verdrag van 1/11 september 1640).
-
voetnoot13
- Op 4 maart hadden de gewesten Gelderland, Utrecht, Friesland, Overijssel en Stad en Lande het octrooi van de Verenigde Oostindische Compagnie ‘impetrabel en open voor een ieder’ verklaard.
-
voetnoot14
- De Staten van Holland gingen op 9 maart uiteen. De vergadering werd op 20 maart weer hervat (Res. SH, dd. 20 maart 1645).
|