zullen hinderlijck zijn aen de groote desseings die men heeft op Vlaenderen. Maer het meeste moet meest wegen. Duinkercke uit de Spaensche handen genomen waer veel.Ga naar voetnoot4 Ende 't schijnt Vrancrijck daertoe tracht, hebbende daertoe schepen verzocht van de Vereenichde Nederlanden.Ga naar voetnoot5 Off die lichtelijck zullen volgen, twijffele ick, omdat de schepen die voordezen aen Vrancrijck gedient hebben, zoo quaelijck zijn erkent. Aengaende de intentiën van Sweden in dit oorlogh van Denemarck,Ga naar voetnoot6 die zullen gereckt ofte
ingetogen werden nae dat de fortune zal zijn van het oorlogh. 't Is zeecker dat zoo die van Hollant deze occasie voorbij laet[en] gaen, zij daernae gheen hulpe en zullen vinden, noch bij Swede tegen Denemarck, noch bij Denemarck tegen Swede. Zullen oock peryckel loopen van een quaede naem als niet onderhouden hebbende het tractaet dat zij met Swede hebben aengegaen. Ende dat den coninck van Denemarcken, behalven dat hij zich tot coste van alle natië[n] zoect te verrijcken, noit goede genegentheit heeft gehadt tot de staet van de Vereenigde Nederlanden is zeecker.
UEd. zal uit de heer Bicker ende Stavenisse veele van de constitutie van Swede connen verstaen. Zooveel ick can hooren, gaet de regiering daer zeer wel. Ick gelove dat de doot van mijnheer de rijcxcancellierGa naar voetnoot7 veel quaeds zoude connen veroorzaeken in Swede. Oock gelove ick dat zijne autoriteit door de majoriteit van de coninginne niet en is vermindert. Zoo de Vereenigde Nederlanden ofte immers Hollant zich met Swede vougt, dunct mij dat men zal moeten in compagnie nemen van de AnzestedenGa naar voetnoot8 zooveel men can. Den slagh die den resident van Denem[arcken]Ga naar voetnoot9 in dit stuck wilde invoegen, was niet quaelijck gevonden om tijd te winnen.Ga naar voetnoot10 Maer de Hollanders zijn zoo licht niet te bedriegen.
Hier is men insensibel in alle 'tgunt van de interesten van Suede tegen Denemarcken werdt gezegt,Ga naar voetnoot11 niet alleen omdat men wenscht dat de macht van Swede in Duitschlant werde gebruickt, maer oock omdat men aen Swede eene groote macht niet en wenschet.
| |
In dorso schreef Reigersberch: Broeder de Groot, den 18 Febr. 1645 uyt Paris.
|
-
voetnoot1
- Hs. Amsterdam, UB, coll. Diederichs, 30 B no. 34. Eigenh. oorspr. De onderkant van deze brief is afgeknipt. De ondertekening ontbreekt. Tezamen met no. 7321.
-
voetnoot2
- Na de terugkeer van de Staatse ambassadeurs dr. Andries Bicker en Cornelis van Stavenisse (25 januari) was er in de vergadering van de Staten-Generaal een discussie op gang gekomen over de vraag of een wapenvereniging met de Zweden tot ‘versekeringh van de veyligheyt en vrijheyt van de scheepvaart en koophandel in d'Oost en Noord-Zee’ (art. 1 van het Zweeds-Staats verdrag van 1/11 september 1640) wel strookte met de Staatse politiek van strikte neutraliteit ten opzichte van de keizer en het Rijk (Kernkamp, De sleutels van de Sont, p. 178-189).
-
voetnoot3
- Zie Grotius' brief aan zijn zwager, dd. 11 februari 1645 (no. 7307). Alleen de Staten van Holland durfden het risico van een nieuwe oorlog te aanvaarden. De Zeeuwen - met uitzondering van de vertegenwoordigers van Middelburg en Zierikzee - vertrouwden liever op het beleid van de prins en de ‘neutrale’ landgewesten.
-
voetnoot4
- De strategen van de ‘generalissimus’ Gaston van Orléans werkten plannen uit voor de belegering van Duinkerken. De uitschakeling van de Spaanse garnizoenen in de vestingen Mardyck en Linck (ten oosten van Bourbourg) was een eerste vereiste voor het welslagen van het ‘desseyn’ in Vlaanderen.
-
voetnoot5
- De Franse kolonel Godefroi d'Estrades had bij de prins en de Staten-Generaal aangedrongen op de uitrusting van 38 oorlogsschepen voor de blokkade van de Vlaamse kuststeden (Duinkerken en Oostende). Hij moest in het ‘traité de campagne’, dd. 10 maart 1645, evenwel genoegen nemen met het door admiraal Maarten Harpertsz. Tromp vastgestelde aantal van 30 schepen (Correspondance d'Estrades I, p. 216, p. 221-222 en p. 244, en Het Staatsche leger IV, p. 145).
-
voetnoot6
- De instructies voor de Zweedse delegatie naar het vredesoverleg te Brömsebro waren reeds opgesteld. Er waren in Stockholm stemmen opgegaan om het bezit van de Deense gewesten Halland, Skåne (Schonen), Blekinge en Vendsyssel op te eisen ‘ter assecuratie’ van de vrije vaart door de Sont (Svenska Riksrådets Protokoll X (1643-1644), p. 682, en Kernkamp, De sleutels van de Sont, p. 164-165 en p. 224-226).
-
voetnoot7
- Het gerucht ging dat rijkskanselier Axel Oxenstierna zwaarmoedig was geworden (no. 7260).
-
voetnoot8
- De Staten-Generaal lieten de onderhandelingen met de gedeputeerden van de Hanzesteden Bremen en Hamburg over de vernieuwing en de herziening van het in 1616 gesloten verdrag nog enige tijd aanslepen (Res. SH, dd. 23 februari, 3 en 31 maart en 4 april 1645). Op 4 augustus - slechts enkele weken vóór de ondertekening van de vredesverdragen van Brömsebro en Kristianopel (23 augustus 1645) - verleenden zij hun medewerking aan een overeenkomst voor de duur van 15 jaar (Aitzema (fo) III, p. 63-65).
-
voetnoot9
- Oorspronkelijk had Grotius hier ‘den resident uit Sweden’ willen schrijven.
-
voetnoot10
- Martin Tancke, de Deense resident in Den Haag, had de Staten-Generaal voorgespiegeld dat koning Christiaan IV tot inkeer was gekomen en bereid was om de klachten van schippers en reders in overweging te nemen (Kernkamp, De sleutels van de Sont, p. 146-148 en p. 186-187).
-
voetnoot11
- In zijn missiven schreef de Franse bemiddelaar Gaspard Coignet, sieur de La Thuillery, de lange duur van het Zweeds-Deense conflict toe aan het gestook van de Hollanders (‘diegeene die ... daeruyt haer proffijt trecken’) (Kernkamp, De sleutels van de Sont, p. 145-146).
-
voetnoot12
- De ‘envoyé’ Godefroi d'Estrades (1607-1686) was tijdens de afwezigheid van de ordinaris ambassadeur Gaspard Coignet, sieur de La Thuillery (supra, n. 11), de hoogste vertegenwoordiger van de Franse kroon in Den Haag. In april 1646 verloor de kolonel de hoop op een bevordering (Schutte, Repertorium II, p. 9-12). Nog geen jaar later vertrok hij met het Franse expeditieleger naar Italië. Zijn loyaliteit aan kardinaal Jules Mazarin werd tenslotte beloond met de benoeming tot Frans ambassadeur in Engeland (1661-1662) en extraordinaris ambassadeur in de Republiek (1663-1668) (DBF XIII, kol. 133-136, en Correspondance d'Estrades I, p. 215-288).
-
voetnoot13
- Koning Philips IV stelde krachtens het Spaans-Westfaals defensieverdrag, dd. 29 december 1644, het leger van de Westfaalse Kreits een jaarlijks bedrag van 130000 rijksdaalders ter beschikking (no. 7253, n. 28; Kurfürst Ferdinand von Köln, p. 263-265, en Doc. Boh. VII, p. 160 no. 472, p. 167 no. 486).
-
voetnoot14
- De terugkeer van de zilvervloot. In de haven van Alicante lagen de schepen die het geld moesten overbrengen naar de Spaanse legers in Catalonië en Italië reeds zeilklaar (Gazette 1645, no. 23, dd. 25 februari 1645).
-
voetnoot15
- De Franse zaakgelastigde Melchior, heer van Sabran, verwoordde de bezwaren van zijn landgenoten tegen het verbod dat het Parlement had opgelegd op de vaart naar royalistische havens (Gazette 1645, no. 19, ‘extraordinaire du XIV fevrier 1645: La derniére remonstrance du Resident de France faite au Parlement de Londres’).
-
voetnoot16
- De Staten-Generaal durfden in de kwestie van de vrije vaart op Engeland geen harde tegenmaatregelen af te kondigen (S. Groenveld, Verlopend getij, p. 176-179 en p. 193-196). Ook de Staten van Holland schoven het probleem voor zich uit: op 24 februari benoemden zij een commissie van advies, bestaande uit afgevaardigden van de handelssteden
Delft, Amsterdam, Rotterdam, Hoorn en Enkhuizen (Res. SH, dd. 24 februari 1645).
-
voetnoot17
- Koningin Christina van Zweden had de Schotse diplomaat Hugh Mouat gemachtigd om de Parlementen van Schotland en Engeland een alliantie ‘contra quoscunque’ aan te bieden.
-
voetnoot18
- Wellicht een reactie op het feit dat de Deense koning wapens had geleverd aan koning Karel I van Engeland (Fridericia, Danmarks ydre politiske historie II, p. 381-382).
-
voetnoot19
- Waarschijnlijk ‘advyzen’ over de belangstelling van het ‘Committee of Both Kingdoms’ voor een Engels-Zweedse alliantie tegen de koningen van Denemarken en Spanje (CSP Dom. 1644-1645, p. 252, p. 303 en p. 330).
-
voetnoot20
- Cornelia de Groot was verwikkeld in een proces tegen Adriaen van Naeltwijck († 1660) over de erfenis van Oldenbarnevelts kleinzoon Jacob van Oldenbarnevelt, heer van Berkel en Rodenrijs. Het onderzoek dat het Hof van Holland had ingesteld, spitste zich toe op de erkenning van de rechtsgeldigheid van het in Parijs eigenhandig opgestelde testament van de heer van Berkel en Rodenrijs, dd. 28 januari 1639 (no. 5742 (dl. XIII) en nos. 6052 en 6074 (dl. XIV)).
-
voetnoot21
- Maria van Reigersberch trachtte haar schade te verhalen uit het failliete handelshuis van Daniel Tresel te Rouaan (no. 6216 (dl. XIV)). Misschien consulteerde zij hier ook de raadsman van haar dochter, de advocaat ‘maistre Pierre à Luchtenberg’ (no. 5949 (dl. XIII)).
-
voetnoot22
- Grotius had steeds geijverd voor een koninklijke Frans-Zweeds-Engelse alliantie tot herstel van de keurvorstelijke familie in de Palts (nos. 6271-6272, n. 10 (dl. XIV), en no. 6989 (dl. XV)).
-
voetnoot23
- Lees: ‘in Februario 1635’. Het tractaat van 8 februari 1635 had inmiddels een herziening ondergaan. In art. III van de Frans-Staatse ‘alliantie offensive ende defensive’, dd. 1 maart 1644, waren de Staten-Generaal de verplichting aangegaan: ‘Men sal niet vermogen eenigh Tractaet te sluyten dan gesamentlick, ende met een gemeene bewilling, ende Vranckrijck ende de Staet der Vereenighde Nederlanden, sullen d'een niet meer dan d'ander hun handel met de Spanjaerden mogen vorderen’ (Aitzema (fo) II, p. 961-964).
-
voetnoot24
- In een brief aan de Franse gevolmachtigden Claude de Mesmes, graaf van Avaux, en Abel Servien, dd. 21 januari 1645, sprak kardinaal Jules Mazarin vol trots over de arrestatie van Spaanse spionnen die de belangstelling van de regentesse Anna van Oostenrijk hadden willen opwekken voor een ‘vredeshuwelijk’ van haar broer Philips IV van Spanje met Anne-Marie-Louise (‘la Grande Mademoiselle’), hertogin van Montpensier, dochter van Gaston van Orléans (Acta pacis Westphalicae; Die Französischen Korrespondenzen II, p. 14 en p. 78-79, en Correspondance d'Estrades I, p. 219-220 en p. 232).
|