Adres: Mijnheer/mijnheer van Reigersberg, eerste raedt in den Hoogen Raide in Hollant, in Den Hage. Port.
In dorso schreef Reigersberch: Broeder de Groot, den 31 Decemb. 1644 uyt Paris. Oost-Indiën.
|
-
voetnoot1
- Hs. Amsterdam, UB, coll. Diederichs, 30 B no. 32. Eigenh. oorspr. Niet ondertek. Mogelijk tezamen met no. 7224.
-
voetnoot2
- Koning Christiaan IV van Denemarken was stijfhoofdig (opiniâtre).
-
voetnoot3
- De Deense rijksraden hadden in een schrijven van 9/19 februari 1644 al hun medewerking toegezegd aan een diplomatieke oplossing van het Zweeds-Deense conflict; vgl. nos. 6846 en 6907 (dl. XV).
-
voetnoot4
-
Enkhuizen liet zich op de vergadering van de Staten van Holland vertegenwoordigen door Willem Wiggersz. Blauw, Siebert Vrederiksz. Laakkeman en Aelbrecht Bruynings (Res. SH, dd. 22 november 1644: ‘Praesenten’). De afgevaardigden steunden waarschijnlijk de behoedzame politiek van Frederik Hendrik in de kwestie van de tolbetalingen aan de koning van Denemarken (infra, n. 5).
-
voetnoot5
- Kort na het uitbreken van de Zweeds-Deense oorlog hadden de Staten van Holland in de vergadering van de Staten-Generaal de vraag aan de orde gesteld of de Staatse koopvaardijschepen bij het passeren van Helsingør de gebruikelijke Sonttol moesten betalen. In feite begeerden zij de terugkeer naar de tolvoet zoals die ten tijde van het erftractaat van Spiers van 1544 had gegolden (één rosenobel). Na advies ingewonnen te hebben van de prins namen de Staten een milder standpunt in en gingen zij accoord met het in het najaar van 1641 te Glückstadt afgesproken standaardtarief van 1637 (no. 6943 (dl. XV)). Toen zij in december de rekening kregen gepresenteerd van de lange wacht van de Staatse konvooivloot van vice-admiraal Witte de With in de wateren van het Skagerrak, achtten zij de tijd rijp voor fermere maatregelen tegen de willekeur van de koning van Denemarken en zijn tolgaarders. Op 23 december dienden de Staten van Holland bij de Staten-Generaal een nieuw voorstel in: indien de Staatse bemiddelaars koning Christiaan IV niet konden bewegen tot herstel van de tolvoet in het tractaat van Spiers, of op zijn minst tot de wederinvoering van de ‘billijke’ tollijst van 1628, zouden zij van de Staten-Generaal het recht moeten krijgen om de koning de oorlog aan te zeggen (Kernkamp, De
sleutels van de Sont, p. 175 en p. 189).
-
voetnoot6
- De tollijst van 1628. Koning Christiaan IV had na de gunstige vrede die hij in 1629 te Lübeck met de keizer had gesloten, naar eigen believen de tarieven van de Sonttol verhoogd (Kernkamp, De sleutels van de Sont, p. 18-28).
-
voetnoot8
- De Staatse ambassadeur Albert Joachimi en de extraordinarii Willem Boreel en Johan van Reede van Renswoude wachtten in Londen op instructies voor hun afscheid van de koning en het Parlement (nos. 7209 en 7222, en Briefw. C. Huygens IV, p. 112).
-
voetnoot9
- Op 2 december stak veldmaarschalk Lennart Torstensson bij Aken (ten zuidoosten van Maagdenburg) de Elbe over. De volgende dag stootte hij in de omgeving van Wittenberg en Jüterbog op de keizerlijke ruiterij (Gazette 1644, no. 153(2), dd. 31 december 1644).
-
voetnoot10
- Zie no. 7225, n. 12. Eind november had de Zeeuwse kapitein Frans Jansz. in het zicht van de haven van Dartmouth strijd moeten leveren met twee schepen van het Parlement. De Staten-Generaal sloegen alarm en waarschuwden in brieven van 16/17 december de admiraliteiten voor de gevaren op zee (S. Groenveld, Verlopend getij, p. 195; Briefw. C. Huygens IV, p. 110 en p. 112, en Res. SH, dd. 15, 17 en 20-21 december 1644).
-
voetnoot11
- Koningin Henriëtte Maria van Engeland maakte voor haar wapenzendingen naar het zuidwesten van Engeland gebruik van de diensten van Staatse kapiteins. Haar favoriete schipper was de Schiedammer Willem van Coulster († 1646), de
kapitein op wiens schip zij in juli 1644 de oversteek naar Frankrijk had gemaakt (Briefw. C. Huygens IV, p. 29 en p. 126, en S. Groenveld, Verlopend getij, p. 122 en p. 303-304).
-
voetnoot12
-
Haarlem en Leiden verwoordden het standpunt van de ‘Westindische’ factie in de discussie over de ‘combinatie der Compagnien van Oost- en Westindiën’.
-
voetnoot13
- De voorstanders van de Oostindische Compagnie beseften dat zij een offer moesten brengen (no. 7173, en Res. SH, dd. 15 december 1644). Zie ook Aitzema (fo) II, p. 1009-1010: ‘In December proponeerde de Heer van der Capelle, dat tot Amsterdam waren kooplieden, die presenteerden hondert en vijftigh tonnen goudts: soo men haer wilde geven een Octroy op Oost-Indiën; waer van ghevende vijftigh tonnen goudts aen de West-Indische Compagnie ... maer daer op is niet ghevolcht’.
-
voetnoot14
- Jacob Cats (1577-1660), raadpensionaris 1636-1651 (NNBW VI, kol. 279-285).
-
voetnoot15
- ‘fleuten’ (fluiten). In het Haags krakeel (haspeling) zag Grotius ‘een teicken van een ziecke regiering ende crachtige interesten in 't particulier, met het gemeen niet altijd accorderende’ (no. 7069).
|