In dorso schreef Reigersberch: Broeder de Groot, den 1 Octob. 1644 uyt Paris.
|
-
voetnoot1
- Hs. Amsterdam, UB, coll. RK, H 38g. Eigenh. oorspr. Niet ondertek. Tezamen met no. 7070. Grotius' zwager Nicolaes van Reigersberch (ca. 1584-1654) was in de jaren 1619-1625 advocaat in Den Haag, en vervolgens raadsheer in de Hoge Raad van Holland en Zeeland (NNBW II, kol. 1185-1186).
-
voetnoot2
- ‘Mede’ (vgl. Genesis 2:10) is Hebreeuws voor Wtenbogaerts naam; zie no. 1137 (dl. III) en no. 6257 (dl. XIV). De remonstrantse theoloog Johannes Wtenbogaert (* 1557) was op zondag 4 september 1644 in Den Haag overleden (no. 7033 (dl. XV), en Biogr. Lexicon voor de Geschiedenis van het Ned. Protestantisme II, p. 464-468).
-
voetnoot3
- In november 1643 had Grotius zijn broer Willem de Groot al gewezen op het historisch belang van de manuscripten en documenten die Johannes Wtenbogaert tijdens zijn lange leven had verzameld (nos. 6532 en 6551 (dl. XIV) en no. 6755 (dl. XV)). Diens Kerckelicke historie, vervatende verscheyden gedenckwaerdige saecken, in de Christenheyt voorgevallen, van het jaer vierhondert af, tot in het jaer sesthienhondert ende negenthien zou in 1646 verschijnen (BG no. 892).
-
voetnoot4
- ‘Neef’, codenaam voor Frederik Hendrik. De prins plukte de vruchten van de wetsverzettingen van het jaar 1618.
-
voetnoot5
- In een brief van 21 mei 1644 had Grotius de Hoog Mogenden hetzelfde verwijt toegeworpen: ‘t Lang uitstellen van het octroi van Oost-Indië toont eene regiering waerin het particulier prevaleert over het publyck’ (no. 6871 (dl. XV)).
-
voetnoot6
- Een vier man sterke deputatie van de Hanzesteden Bremen en Hamburg, bijgestaan door de ordinaris resident dr. Lieuwe van Aitzema (Schutte, Repertorium II, p. 264-265), bevond zich in de Republiek om te pleiten voor de vernieuwing en herziening van het verdrag dat de Staten-Generaal in 1616 met de Hanzesteden hadden gesloten. De syndici van de twee steden, Bethmannus Herdesianus (Bremen) en Johann Christoph Meurer (Hamburg), en de raadsheren Heerde en Jerre werden op 13 september in audiëntie ontvangen (Aitzema (fo) II, p. 971 en p. 1004-1006, en Res. SH, dd. 23 september 1644).
-
voetnoot7
- In augustus had de Zweedse veldmaarschalk Gustav Karlsson Horn (1592-1657) de belegering van Malmö ingezet. Het Deense garnizoen hield zich ferm en gaf de hoop op ontzet niet op (Kernkamp, De sleutels van de Sont, p. 103-104 en p. 124, en Kong Christian den Fjerdes egenhændige breve V (1641-1644), p. 495).
-
voetnoot8
- Vgl. nos. 7038 en 7048 (dl. XV). Herhaaldelijk hadden vertegenwoordigers van de Franse en Zweedse kronen geprobeerd de Staten-Generaal te overtuigen van de noodzaak om een regeling te treffen in het conflict van landgravin Amalia Elisabeth van Hessen-Kassel met graaf Ulrich II van Oostfriesland over de 11 Staatse compagnieën die Frederik Hendrik in juni 1644 aan de graaf had afgestaan (nos. 6920, 6922 en
7019 (dl. XV)). De prins was met dit aanbod voorbijgegaan aan het belang dat de Zweden en de Fransen hechtten aan het aanhouden van de Hessische winterkwartieren in Oostfriesland. Langzaam raakten de heren in Den Haag doordrongen van de ernst van de situatie. Eind oktober werkten zij mee aan een troepenreductie (L. van Tongerloo, in Hess. Jb. Landesgesch. 14(1964), p. 254-257).
-
voetnoot9
- Grotius' denkbeelden over een Frans-Zweeds-Engelse alliantie tot herstel van de keurvorstelijke familie in den Palts waren genoegzaam bekend; zie zijn brief aan Nicolaes van Reigersberch, dd. 6 augustus 1644 (no. 6989 (dl. XV)).
-
voetnoot10
- Frederik Hendrik koesterde de Engelse en Deense vorstenhuizen. Zijn zoon Willem (1626-1650), prins van Oranje, was gehuwd met de ‘princess royal’ Mary Stuart (1631-1661), dochter van koning Karel I van Engeland en kleindochter van koning Jacobus I en Anna (1574-1619), prinses van Denemarken.
-
voetnoot11
- Deze gedachte ontwikkelde Grotius ook in zijn brief van 27 augustus 1644 (no. 7019 (dl. XV)). Hij kwam op deze vergelijking toen hij vernam dat prins Karl Ludwig (1618-1680), zoon en erfgenaam van de verdreven keurvorst Frederik V van de Palts, het hof van zijn moeder Elisabeth Stuart (de ‘Winterkoningin’) in Den Haag had verlaten om aan het Londense Parlement een verklaring aan te bieden aangaande de ‘Motives and reasons’ van zijn overkomst. Op 10 september nam de prins zijn intrek in een door het Parlement aangeboden appartement in het paleis van Whitehall; zie nos. 7048 en 7059 (dl. XV).
-
voetnoot12
- Twee andere zonen van keurvorst Frederik V van de Palts (1596-1632) en Elisabeth Stuart (1596-1662), de prinsen Rupert (Robert) (1619-1682) en Moritz (Maurits) (1620/21-1654) vochten dapper mee in het leger van koning Karel I van Engeland.
-
voetnoot13
- De definitieve redactie van de vredesvoorstellen van het Parlement kwam in november 1644 gereed: ‘The humble desires and propositions for a safe and well-grounded peace, agreed upon by the mutual advice and consent of the Parliaments of both Kingdoms, united by Solemn League and Covenant, to be presented to his majesty’. In art. II werd de koning uitgenodigd ‘to swear to and sign the late Solemn League and Covenant, for reformation and defence of religion, the honour and happiness of the king, and the peace and safety of the three kingdoms of England, Scotland and Ireland’, dd. 18/28 september 1643 (The Parliamentary History of England III (1642-1660), kol. 299-308).
-
voetnoot14
- De Paltsische agent (Johann) Friedrich Pawel von Rammingen nam in Fontainebleau deel aan het beraad over de toekomst van de Palts; zie nos. 7039 en 7066 (dl. XV).
-
voetnoot15
- Vgl. nos. 7049 en 7061 (dl. XV). Kardinaal Jules Mazarin (1602-1661) moest in Fontainebleau het bed houden. Koningin Anna van Oostenrijk bezocht de zieke dagelijks: ‘La reyne alloit visiter tous les jours le cardinal plusieurs fois avec tant de soin, que chacun prenoit occasion d'en mal parler’ (Journal d'Olivier Lefèvre d'Ormesson I, p. 217).
-
voetnoot16
- Op 29 juli 1644 was paus Urbanus VIII (Maffeo Barberini) gestorven. Het conclave dat op 9 augustus in Rome een aanvang nam, verliep niet zoals Parijs dit had gewenst. Veel geld had kardinaal Jules Mazarin gestoken in het werven van de gunst der ‘Barberini’. Bij nader inzien koos kardinaal Antonio Barberini de zijde van de Italiaanse en Spaanse kardinalen. Op 15 september viel de keuze op kardinaal Giambattista Pamfili (1574-1655). De nieuwe paus nam de naam van Innocentius X aan (Pastor, Gesch. Päpste XIV 1, p. 15-22, en Chéruel, Histoire de France pendant la minorité de Louis XIV II, p. 141-151).
-
voetnoot17
- De Staten hadden de 21ste september aangewezen voor een dankzegging ter gelegenheid van de verovering van Sas van Gent (5 september); zie nos. 7055 en 7056 (dl. XV).
-
voetnoot18
- Vgl. no. 7059 (dl. XV). Tijdens de belegering van Sas van Gent werden in het Staatse legerkamp geruchten verspreid over een nieuw kanaal dat de
Zuidnederlandse gouverneur don Francisco de Melo in de polders bij Axel wilde laten graven. Het ‘kanaal’ bleek achteraf een smalle vaart te zijn (Briefw. C. Huygens IV, p. 40, p. 57 en p. 66).
-
voetnoot19
- Petter Spiring Silvercrona (ca. 1600-1652), heer van Norsholm, de Zweedse resident in Den Haag, was op zijn Rijswijkse familiegoed in conflict gekomen met zijn buurvrouw, de weduwe van ‘Seger Maes’ (vermoedelijk de echtgenote van de Haagse oud-schepen en wijnkoper Zeger Quirijnsz. van der Maes). Het Hof van Holland kwam tussenbeide en verleende de weduwe een ‘mandement van sauvegarde’ (nos. 6921 en 6938 (dl. XV)). Tegen deze procedure tekende Petter Spiring Silvercrona bezwaar aan bij de Staten van Holland. Op advies van het Hof van Holland arrangeerden de Staten een gesprek onder vier ogen tussen de raadpensionaris en de resident met de bedoeling laatstgenoemde tactvol te overtuigen ‘van sijne ruyde harde en onfatsoenelijke maniere van doen, soo ten reguarde van den Hove Provinciaal, als ook van de particuliere persoonen, waardoor hij sigselven allenthalven haatig en weedersien is maakende bij een yder’. Na afloop van het gesprek, dat in de ochtend van de 24ste september plaatsvond, dreigde Petter Spiring Silvercrona de kwestie aanhangig te maken bij de Zweedse kroon (Aitzema (fo) II, p. 1014-1018, en Res. SH, dd. 14, 23/24 en 29/30 september 1644).
-
voetnoot20
- Joachim de Wicquefort (1596-1670), resident van landgravin Amalia Elisabeth van Hessen-Kassel in de Republiek, had in juli zorg gedragen voor de toezending van een presentexemplaar van Constantijn Huygens' Momenta desultoria, poëmatum libri XI, edente Caspare Barlaeo, Leiden (Elzevier) 1644 (Briefw. C. Huygens IV, p. 34). Het geschenk inspireerde Grotius tot het schrijven van twee ‘veirskens’ (verzen) op de Haagse hofsecretaris (nos. 6977, 6979 en 6984 (dl. XV); Briefw. P.C. Hooft III, p. 605-607 no. 1220, en Briefw. C. Huygens IV, p. 82-83 en p. 89).
-
voetnoot21
- In de winter van 1643 hadden enkele afgevaardigden ter vergadering van de Staten van Holland de vraag opgeworpen of de Oost- en Westindische Compagnieën niet ‘onder een en hetselve octroy soude[n] dienen te worden gedirigeert, om te saamen één lichaam te moogen constitueeren’ (Res. SH, dd. 8 december 1643). In afwachting van de uitkomst van deze discussie schoven de Statenleden een beslissing over de verlenging van het octrooi voor de Oostindische Compagnie telkens voor zich uit. De Haagse besluiteloosheid zaaide verwarring op de Amsterdamse beurs. Enkele aandeelhouders, zoals Grotius' neef Joost Brasser, gingen failliet (nos. 6809, 6828, 6844 en 6941 (dl. XV)).
-
voetnoot22
- Johan Maurits (1604-1679), graaf van Nassau-Siegen, was in 1636 op voorstel van Frederik Hendrik door de Westindische Compagnie benoemd tot gouverneur van Brazilië. Zijn krachtigs, maar kostbaar beleid wekte op den duur de ergernis van de Heren XIX op. In september 1643 ontving de graaf brieven waarin hij naar het vaderland werd ontboden. Hij stelde zijn vertrek tot mei 1644 uit. Eind juli arriveerde hij in Den Haag (NNBW I, kol. 1222-1224, en Boxer, The Dutch in Brazil, p. 156-158). In de derde week van september bood hij de Staten-Generaal en de Staten van Holland zijn rapport aan. Geldgebrek was de hoofdoorzaak van de problemen in deze kolonie. Hij sloot zijn verslag af met een ‘aanraadinge van de combinatie der Compagnien van Oost- en Westindiën, als het beste middel weesende om den Koning van Spaignen de seenuwen af te snijden, en deesen Staat in volle seekerheit te stellen’ (Res. SH, dd. 10-12 augustus en 21 en 28 september 1644).
|