In dorso schreef Reigersberch: Broeder de Groot, den I Oct. 1644 uyt Paris.
|
-
voetnoot1
- Hs. Amsterdam, UB, coll. Diederichs, 30 B no. 30. Eigenh. oorspr. Niet ondertek. Tezamen met no. 7069. Copie, afkomstig uit de briefwisseling van Grotius met P. Spiring Silvercrona, aanwezig te Stockholm, RA, E 1015 (bijlage bij een brief van P. Spiring Silvercrona aan J. Oxenstierna dd. 4/14 oktober 1644).
-
voetnoot2
- In Parijs was men niet gelukkig met het verloop van het conclave (no. 7069). De ‘Barberini’ verenigden zich tenslotte met de Italiaanse en Spaanse kardinalen. Op 15 september viel de keuze op kardinaal Giambattista Pamfili (1574-1655). De nieuwe paus nam de naam van Innocentius X aan; vgl. Acta pacis Westphalicae; Die Französischen Korrespondenzen I, p. 528 en p. 532; Bots-Leroy, Corresp. Rivet-Sarrau II, p. 394-395, en Gazette 1644, no. 122, dd. 1 oktober 1644.
-
voetnoot3
- De zilveren duif met een olijftak in zijn snavel is nu nog zichtbaar in het wapenschild van de familie Doria Pamphili Landi (V. Spreti, Enciclopedia storico-nobiliare italiana II, p. 632).
-
voetnoot4
- Giambattista Pamfili, op 7 mei 1574 te Rome geboren († 7 januari 1655), nuntius te Madrid 1626-1630, was op 30 augustus 1627 tot kardinaal verheven, maar zijn promotie werd pas op 19 november 1629 bekendgemaakt. In 1625 had paus Urbanus VIII († 29 juli 1644) hem in het gevolg van zijn neef Francesco Barberini (1597-1679) een missie naar het Franse hof toevertrouwd (Pastor, Gesch. Päpste XIII 1, p. 282-298, en XIV 1, p. 23-28).
-
voetnoot5
- Kardinaal Antonio Barberini (1607-1671), een jongere broer van kardinaal Francesco, ontving op voorspraak van kardinaal Jules Mazarin een jaargeld van 18000 schilden voor zijn waardigheid van beschermheer van Frankrijk. Zijn ontrouw tijdens de laatste stemming in het conclave werd hem door de regering in Parijs zwaar aangerekend (DBI VI, p. 166-170 en p. 172-176; H. Coville, Etude sur Mazarin et ses démêlés avec le pape Innocent X, p. 14-19, en Chéruel, Histoire de France pendant la minorité de Louis XIV II, p. 144-145 en p. 151-152).
-
voetnoot6
- De pauselijke neef, Camillo (1622-1666), zoon van Pamfilio Pamfili en Olimpia Maidalchini, verkreeg op 27 september 1644 de waardigheid van gouverneur van de pauselijke vestingwerken. Weldra werd hij door zijn oom begiftigd met de kardinaalshoed (14 november) en de benoeming tot legaat te Avignon (12 december). In 1647 trad hij uit het Collegium en huwde Olimpia Aldobrandini, prinses van Rossano (Gauchat, Hierarchia catholica IV, p. 27, en Pastor, Gesch. Päpste XIV 1, p. 22-23 en p. 31-32).
-
voetnoot7
- Carlo (1630-1704), zoon van Taddeo Barberini (1603-1647) en Anna Colonna, vluchtte in 1646 naar Frankrijk. In 1652 keerde hij terug naar Rome. Een jaar later deed bij afstand van zijn erfrechten ten gunste van zijn jongere broer Maffeo Barberini, prins van Palestrina, en liet zich tot kardinaal verheffen (DBI VI, p. 171-172 en p. 180-182).
-
voetnoot8
- Maria, de oudste dochter van Pamfilio Pamfili (supra, n. 6), was gehuwd met Andrea Giustiniani; de jongere Costanza zou op 21 december 1644 in de Sixtijnse kapel in het huwelijk treden met Niccolò Ludovisi, prins van Piombino (Pastor, Gesch. Päpste XIV 1, p. 28).
-
voetnoot9
- Kardinaal Jules Mazarin moest in Fontainebleau het bed houden. Koningin Anna van Oostenrijk bezocht de zieke dagelijks: ‘La reyne alloit visiter tous les jours le cardinal plusieurs fois avec tant de soin, que chacun prenoit occasion d'en mal
parler’ (Journal d'Olivier Lefèvre d'Ormesson I, p. 217).
-
voetnoot10
- Philippe (1605-1657), graaf van La Mothe-Houdancourt, hertog van Cardona, Frans onderkoning in Catalonië 1642-1644, had na het verlies van het Franse bolwerk Lérida (30 juli 1644) de belegering van Tarragona ingezet. In een ‘extraordinaire du IX septembre 1644’ had de Gazette 1644, no. 108, verslag uitgebracht van een geslaagde aanval op het havenfront (el muelle). De strijd om het bezit van de stad was nog lang niet beslist. Kort daarop kwam de tijding van de mars van 10000 Spaanse infanteristen en 4000 ruiters, onder bevel van Andrea Cantelmo (ca. 1598-1645), door de vlakte van Urgel. De graaf verloor het vertrouwen in eigen kracht en trok zich terug (14 september) (Sanabre, La acción de Francia en Cataluña, p. 261-263).
-
voetnoot11
- In Barcelona nam de ontevredenheid over het bewind van de Franse onderkoning Philippe, graaf van La Mothe-Houdancourt, toe. Kardinaal Jules Mazarin maakte van de onvrede van de Catalanen gebruik om een vervanger aan te wijzen. Zijn keuze viel op Henri de Lorraine (1601-1666), graaf van Harcourt (Sanabre, o.c., p. 264-268). Het geheim lekte in de eerste week van oktober uit. Weinig later tekende Olivier Lefèvre d'Ormesson in zijn Journal (I, p. 222) op: ‘L'on me dit que M. le comte d'Harcourt estoit envoyé en Catalogne en qualité de vice-roy pour restablir nos affaires, qui avoient dépéri par la faute du maréchal de La Mothe’.
-
voetnoot12
- De burgers van Worms joegen het Lotharingse garnizoen van kolonel Helin uit de stad. Op de 13de september verschenen ruiters van de Frans-Weimarse bevelhebber Henri de La Tour d'Auvergne, burggraaf van Turenne, in de buitenwijken van Mainz. Op 17 september stelde het Mainzer domkapittel de stad onder de bescherming van de Franse opperbevelhebber Louis II de Bourbon (1621-1686), hertog van Enghien (Aumale, Histoire des princes de Condé IV, p. 383-387; Lettres de Turenne, p. 407).
-
voetnoot13
- De Gazette 1644, no. 120, ‘La reddition de la ville et citadelle de Mayence à l'obeïssance du Roy, et autres progrez de l'armée de Sa Majesté depuis la prise de Philipsbourg, sous la conduite du Duc d'Enghien’, dd. 29 september 1644, publiceerde de capitulatievoorwaarden: ‘Articles accordez par Monseigneur le Duc d'Enguien ... à Messieurs du grand Chapitre de la ville de Mayence’. In artikel X was bepaald dat het Mainzer domkapittel zou meewerken aan de overdracht van stad en vesting Bingen aan het Frans gezag.
-
voetnoot14
- De hertog van Enghien had bewust gekozen voor een grotere discipline in de Franse legers. Zijn waardig optreden droeg bij aan de bereidheid van vele verontruste bestuurders om de poorten van hun stad open te stellen; zie Aumale, Histoire des princes de Condé IV, p. 387-392.
-
voetnoot15
- Een
legercorps van de Franse luitenant-generaal Charles, markies van Aumont, hield op 28 augustus halt voor de muren van Spiers. De volgende dag nam de hertog van Enghien de capitulatie in ontvangst. Het garnizoen dat hij in de stad achterliet, kreeg uitdrukkelijk het bevel om de rechten en privileges van de burgerij, geestelijkheid en het ‘Reichskammergericht’ te respecteren (Gazette 1644, no. 111, ‘La reddition de la ville de Spire à l'obeïssance du Roy’, dd. 14 september 1644; Aumale, Histoire des princes de Condé IV, p. 380-382, en Mémoires du maréchal de Turenne I, p. 29-30).
-
voetnoot16
-
Infra, n. 42-44. De Hessische ruiters en infanteristen meldden zich op de dag van de Franse intocht in Mainz.
-
voetnoot17
- De Zwabisch-Beiersen van veldmaarschalk François de Mercy († 3 augustus 1645) en generaal Johan van Werth (ca. 1595-1652) hielden nog stand aan de Neckar (Tübingen, Lauffen, Bad Cannstatt (Stuttgart), Heilbronn, Heidelberg).
-
voetnoot18
- Tijdens de belegering van Santhià werd prins Tommaso Francesco van Savoye (1596-1656) opgeschrikt door berichten over een Spaanse aanslag op het kasteel van Asti (Claretta, Storia della Reggenza II, p. 108-109, en Gazette 1644, no. 114, dd. 17 september 1644, en no. 116, dd. 17 september 1644: ‘La prise de la ville de Sant Ya en Píemont’). Op 19 september opende het Frans-Savoyaardse leger het vuur op de Spanjaarden. De 800 bezetters erkenden op 30 september hun nederlaag en traden met de prins in onderhandeling over de overdracht van het kasteel (Gazette 1644, no. 126, ‘extraordinaire du XII octobre 1644: La reprise de la citadelle d'Ast, par l'armée du Roy commandée par le prince Thomas’).
-
voetnoot19
- De Milanese gouverneur Antonio Sancho Dávila (1590-1666), markies van Velada, hield nog rekening met de terugkeer van prins Tommaso Francesco van Savoye naar het fort van Breme en het kanaal Naviglio Grande, ten oosten van Novara.
-
voetnoot20
- Koningin Anna van Oostenrijk (1601-1666), regentesse sinds het overlijden van koning Lodewijk XIII (14 mei 1643), en haar zonen, Lodewijk XIV en Philippe, hertog van Anjou, hielden hun verblijf in Fontainebleau nog tot de laatste week van oktober aan (Journal d'Olivier Lefèvre d'Ormesson I, p. 222).
-
voetnoot21
- De Engelse koningin Henriëtte Maria (1609-1669), dochter van koning Hendrik IV van Frankrijk, kon de aanvallen van het Londense Parlement op het gezag van koning Karel I niet langer verdragen. In juli 1644 stak de ernstig verzwakte koningin op een Hollandse kruiser het Kanaal over. Kort na aankomst in de haven van Brest gaf zij gevolg aan het advies van haar artsen om de heilzame wateren van Bourbon-Lancy (kuuroord ten oosten van Moulins) op te zoeken (Briefw. C. Huygens IV, p. 84-85, en Mémoires de madame de Motteville II, p. 84-88, p. 115-120 en p. 126-128).
-
voetnoot22
- Henri II de Bourbon (1588-1546), prins van Condé, bracht een bezoek aan zijn gouvernementen Berry, Bourbonnais en Bourgondië. Op 17 september bevond hij zich te Bourges (Aumale, Histoire des princes de Condé IV, p. 619-620). Spoedig kreeg hij gezelschap van zijn dochter Anne-Geneviève (1619-1679), en mogelijk ook van haar echtgenoot Henri d'Orléans, hertog van Longueville (no. 7061 (dl. XV), en Lettres Mazarin II, p. 85).
-
voetnoot23
- Charles de Schomberg (1601-1656), hertog van Halluin, had zijn waardigheid van gouverneur-generaal over de Languedoc moeten afstaan
aan 's konings oom Gaston van Orléans (no. 6706 (dl. XV)). Ter compensatie van het verlies van zijn gouvernement mocht hij het bewind voeren over de frontsteden Toul, Metz en Verdun. De band met zijn voormalige onderdanen werd niet helemaal verbroken: in september herstelde hij als ‘lieutenant-gouverneur’ de orde in Montpellier, Carcassonne, Béziers en Nîmes (nos. 6973 en 7027 (dl. XV), en Chéruel, Histoire de France pendant la minorité de Louis XIV II, p. 92-93).
-
voetnoot24
- Gaston-Jean-Baptiste (1608-1660), hertog van Orléans (‘Monsieur’), liet verstek gaan op de vergadering van de Staten van de Languedoc. Omstreeks deze tijd noteerde de Parijse raadsheer Olivier Lefèvre d'Ormesson in zijn Journal (I, p. 217): ‘que Monsieur estoit allé à Blois et qu'on luy conseilloit d'aller en Languedoc’.
-
voetnoot25
- Charles-Amédée van Savoye (1624-1652), hertog van Nemours, was gehuwd met Elisabeth de Vendôme (1614-1664), zuster van de in september 1643 gearresteerde ‘important’ François de Vendôme (1616-1669), hertog van Beaufort (Cardinal de Retz, Oeuvres, p. 177-180 en p. 1292). Volgens afspraak zou hij dienst nemen in het Frans-Savoyaardse leger, maar op het laatste moment (juni/juli 1644) gaf hij de voorkeur aan de positie van ‘volontair’ in het leger van de ‘generalissimus’ Gaston van Orléans. Zijn eigenzinnigheid strafte de regentesse af: ‘et parcequ'il
estoit parti sans prendre congé du cardinal Mazarin, la reyne n'avoit pas voulu permettre à Madame de Nemours d'aller en une de
-
voetnoot25
- ses terres aux champs; mais elle luy avoit commandé d'aller à Vendosme’ (Journal d'Olivier Lefèvre d'Ormesson I, p. 197-198, p. 209 en p. 217).
-
voetnoot26
- Op 2/12 september had koning Karel I te Lostwithiel (ten noorden van Fowey in Cornwall) het Parlementsleger van Robert Devereux, graaf van Essex, uiteengedreven (Gazette 1644, nos. 118 en 122, dd. 24 september en 1 oktober 1644).
-
voetnoot27
- Robert Devereux (1591-1646), graaf van Essex, was in de nacht van 10 op 11 september op de vlucht geslagen voor de ongelijke strijd in Cornwall. Een vissersboot zette hem aan wal in de haven van Plymouth (CSP Ven. 1643-1647, p. 137-138). Zodra de koninklijken de achtervolging inzetten op het restant van zijn leger, week hij naar Portsmouth uit. Voorlopig voelde hij zich niet geroepen om een bezoek aan Londen te brengen (CSP Ven. 1643-1647, p. 142, p. 144 en p. 153).
-
voetnoot28
- Prins Rupert (Robert) van de Palts, in het nauw gedreven door troepen van de parlementsgezinde sir William Brereton, trok zich terug uit Lancashire en Cheshire. Aan het hoofd van 500 ruiters nam hij de weg naar Bristol. Begin november bracht hij de aansluiting met het koninklijke leger tot stand (CSP Ven. 1643-1647, p. 135, p. 149 en p. 151).
-
voetnoot29
- Charles II de Lorraine, hertog van Elbeuf, en maarschalk Jean, graaf van Gassion, die bij toerbeurt het bevel voerden over de Franse legers in Picardië, versterkten hun posities ten opzichte van de troepen die de Zuidnederlandse ‘gouverneur des armes’ Ottavio Piccolomini nog bijeenhield te Bergues, Bourbourg, Duinkerken en in het fort van Mardyck. Inmiddels had de regering in Parijs 200000 ponden ter beschikking gesteld voor de reconstructie van de vesting Watten aan de Aa tot een koninklijk fort met vijf bastions (Lettres Mazarin II, p. 61-62, en Briefw. C. Huygens IV, p. 65 en p. 80).
-
voetnoot30
- De Franse onderbevelhebber Pierre de Magalotti († juni 1645) keerde zich tegen de troepen die hertog Karel IV van Lotharingen en de Luxemburgse gouverneur Johan van Beck nog achter de hand hielden in het land van Metz en de Lotharingse garnizoensstad Longwy (Lettres Mazarin II, p. 81-87).
-
voetnoot31
- Nicolas de Nettancourt d'Haussonville (1603-1678), graaf van Vaubecourt (Tallemant des Réaux I, p. 153-154 en p. 838), was van de omsingeling van het Lotharingse bolwerk La Motte (dep. Haute-Marne) weggeroepen. Op 4 oktober kon de hertog van Enghien aan kardinaal Jules Mazarin melden dat de versterkingen van de graaf van Vaubecourt in Saverne waren aangekomen (Lettres Mazarin II, p. 82-86, en Aumale, Histoire des princes de Condé IV, p. 396-397 en p. 636).
-
voetnoot32
- Kardinaal Jules Mazarin had op 17 september de benoeming bevestigd van Roger
de Bossost (Bossots) († 1646), graaf van Espenan (DBF VI, kol. 1150), tot gouverneur van Philippsburg. Gelijktijdig gaf hij zijn zegen aan de bouw van nieuwe fortificaties aan de Rijn (Lettres Mazarin II, p. 71-74 en p. 80, en Gazette 1644, no. 120, dd. 29 september 1644).
-
voetnoot33
- In december 1640 had Portugal zich afgescheiden van het Spaanse koninkrijk. Het leger van koning Jan (João) IV van Portugal (1604-1656), hertog van Bragança, had deze zomer enige steunpunten verworven in de omgeving van Montijo (ten oosten van Badajoz) (no. 6960 (dl. XV)). Naar het oordeel van de Franse regering werd het nu tijd dat de Portugezen hun aandacht zouden verplaatsen naar het rijke gewest Andalusië (Lettres Mazarin II, p. 59-61, en Prestage, The diplomatic relations of Portugal, p. 13-15).
-
voetnoot34
-
Supra, n. 2. De Gazette 1644, no. 122, dd. 1 oktober 1644, gaf de nieuwe paus de leeftijd van 72 jaar. De Parijse raadsheer Claude Sarrau had daarentegen uit betrouwbare bronnen vernomen dat paus Innocentius X slechts 66 jaar oud was: ‘mais il est si fort et vigoureux qu'il n'en paroist pas 52’ (Bots-Leroy, Corresp. Rivet-Sarrau II, p. 394-395).
-
voetnoot35
- Een reactie op het nepotisme van paus Urbanus VIII (Maffeo Barberini); vgl. Mémoires de Fontenay-Mareuil II, p. 310-318.
-
voetnoot36
- Maarschalk Jean (1609-1647), graaf van Gassion, koesterde aanvankelijk het plan om het legerkamp van hertog Karel IV van Lotharingen in Cassel (Mont-Cassel) aan te vallen (Lettres Mazarin II, p. 47 en p. 61-62). Toen bleek dat de Zuidnederlandse ‘gouverneur des armes’ Ottavio Piccolomini het plaatselijke garnizoen had versterkt met drie regimenten (Briefw. C. Huygens IV, p. 80-82 en p. 86), richtte hij zijn aandacht op de omgeving van Saint-Omer (Gazette 1644, no. 122, dd. 1 oktober 1644). Op 5 oktober kon de Gazette, no. 123, in een ‘extraordinaire’ verslag uitbrengen van een expeditie naar het kanaal van Neuf-fossé, ‘le fort Rouge’, het kasteel van Renescure en de cisterciënzer abdij van Blendecques (Blandecques).
-
voetnoot37
- Gouverneur don Francisco de Melo (1597-1651), graaf van Assumar, zou de Zuidelijke Nederlanden binnenkort verlaten. In de derde week van september nam hij in het gezelschap van Ottavio Piccolomini nog deel aan een beraad van Spaanse bevelhebbers in Dendermonde (Gazette 1644, no. 122, dd. 1 oktober 1644).
-
voetnoot38
- Het dispuut ging over het bestuur in de Zuidelijke Nederlanden (no. 7071, n. 8). In Brussel waren de Staten bijeengekomen voor de inhuldiging van de ‘gouverneur civil’ Manuel de Moura y Corte Real († 1652), markies van Castel Rodrigo (BNB XV, kol. 317-319, en Correspondance
de la Cour d'Espagne; Les affaires des Pays-Bas III, p. 496-505).
-
voetnoot39
- Karel IV (1604-1675), hertog van Lotharingen, bevond zich in Picardië (Cassel (Mont-Cassel)) toen hem het bericht bereikte dat de legers van de hertog van Enghien en de burggraaf van Turenne naar zijn garnizoenssteden Spiers en Worms oprukten. Op 30 augustus staakte bij zijn steun aan het Spaanse leger in de Zuidelijke Nederlanden en spoedde zich naar het front aan de Rijn (Lettres Mazarin II, p. 56-57 en p. 59, en Briefw. C. Huygens IV, p. 65-66, p. 75 en p. 80).
-
voetnoot40
- Kardinaal Jules Mazarin had door soldaten en kooplieden pamfletten laten verspreiden waarin de Zuidnederlanders werden opgeroepen om in opstand te komen tegen het Spaans gezag. Enkele exemplaren van het ‘Advis des-interessé aux habitans des Païs-Bas, qui sont sous la Domination du Roy d'Espagne, par une personne neutre’ stuurde hij naar het legerkamp van Frederik Hendrik. De prins gaf spontaan gevolg aan het verzoek om ‘translaeten’ van dit pamflet binnen de Vlaamse steden te brengen (Correspondance d'Estrades I, p. 193 en p. 200-203; Briefw. C. Huygens IV, p. 46, p. 66-69 en p. 86, en Knuttel, Cat. v. pamfl. nos. 5094-5098).
-
voetnoot41
- De hertog van Orléans (supra, n. 24) gehoorzaamde aan het koninklijke bevel. In de loop van de volgende weekverscheen hij weer in Fontainebleau (Mémoires de mademoiselle
de Montpensier I, p. 442-444).
-
voetnoot42
- De Hessische legerleider Johann Geyso (1593-1661) trok met 4000 manschappen en 6 kanonnen langs de Main. Geheel onverwacht overmeesterde hij op 16 (of 19) september de stad Höchst ten zuiden van Frankfort (Doc. Boh. VII, p. 142 no. 416, en H. Lahrkamp, Jan von Werth, p. 148-149). Op 20 september waagden de Zwabisch-Beierse ruiters van generaal Johan van Werth en kolonel Johann von Sporck (ca. 1601-1679) zich voor de stadsmuren. De Hessen waren evenwel op de komst van de vijand voorbereid (Gazette 1644, nos. 122 en 125, dd. 1 en 8 oktober 1644).
-
voetnoot43
- Vgl. no. 7066 (dl. XV). De Mainzer keurvorst-aartsbisschop Anselm Kasimir Wambold von Umstadt (1583-1647) had zijn toevlucht gezocht in Ehrenbreitstein (Hermanstein), een citadel nabij Koblenz (ADB I, p. 479-480; NDB I, p. 310). Zijn onderdanen schenen tevreden te zijn met de machtswisseling: ‘Tous les Allemands parlent de M. le duc d'Anguin avec admiration, et ceus de Mayence ont escrit que c'est un prince si aimable qu'ils s'estiment heureus d'estre à la France’ (Correspondance d'Estrades I, p. 204).
-
voetnoot44
-
Supra, n. 32. Na de capitulatie van Mainz vervolgden de Franse legers hun mars. De plaatsen Bingen, Bacharach, Neustadt an der Weinstrasse (ten westen van Spiers) en
Friedelsheim (nabij Bad Dürkheim) werden snel veroverd. Het Lotharingse garnizoen van Landau hield tot 29 september stand (Mémoires du maréchal de Turenne I, p. 32-35, en Aumale, Histoire des princes de Condé IV, p. 635-636).
-
voetnoot45
- Landgraaf Georg II van Hessen-Darmstadt had de capitulatie van het keizerlijke garnizoen van Philippsburg (9 september) niet afgewacht (Aumale, Histoire des princes de Condé IV, p. 374). In een depêche van 27 augustus/6 september 1644 beschreef Matthaeus Wesenbeck, Brandenburgs gezant op de Frankforter ‘Deputationstag’, de uittocht uit de steden en landen van de Oberrheinische Kreits: ‘So ist auch gross Fliehen von hohen und nieder Standespersonen alhier herein ...’ (Urk. u. Act. I, p. 857-859).
-
voetnoot46
- In Torgau aan de Elbe stond het Zweedse expeditieleger van generaal-majoor Hans Christoph (ca. 1600-1663), graaf van Königsmarck (SBL XXI, p. 778-781), gereed om de doortocht van het keizerlijke expeditieleger van Matthias, graaf Gallas, naar de Habsburgse landen te blokkeren. Keizer Ferdinand III hoopte het gevaar te kunnen keren met een reddingsactie van generaal-majoor Adriaen van Enkenfort (Enckevort) († 1663) (Doc. Boh. VII, p. 135 no. 392; Acta pacis Westphalicae; Die Schwedischen Korrespondenzen I, p. 351, en Diarium Lamberg, p. 18).
-
voetnoot47
- Louis de Got (Goth) (1584-1662), markies van Rouillac (no. 6999, n. 47 (dl. XV)), ontving zijn instructie op 10 september. Op 29 september aanvaardde hij zijn reis naar het hof van koning Jan IV van Portugal (Lettres Mazarin II, p. 59-61; Tallemant des Réaux II, p. 618-622 en p. 1400-1402; Prestage, The diplomatic relations of Portugal, p. 13-15, en Gazette 1644, no. 122, dd. 1 oktober 1644).
-
voetnoot48
- Randal Macdonnell (1609-1683), graaf, naderhand markies van Antrim, had een lichting van 1600 gezagsgetrouwe Ieren naar Schotland overgebracht (DNB XXXV, p. 55-58). Op weg naar Johnstone (ten zuidwesten van Glasgow) vonden zijn soldaten waarschijnlijk aansluiting bij de royalisten van James Graham (1612-1650), markies van Montrose, luitenant-generaal van de koning in Schotland (DNB VIII, p. 319-329 en XXII, p. 316-319, en The Edinburgh History of Scotland III, p. 332-334).
-
voetnoot49
-
Supra, n. 9. ‘Tertiaen’ of derdendaagse koorts (Briefw. C. Huygens IV, p. 85).
-
voetnoot50
- Maarschalk Charles de La Porte (1602-1664), markies, later hertog van La Meilleraye, ‘grand maître de l'artillerie’, en luitenant-generaal Josias Rantzau (1609-1650), heer te Bothkamp, hadden onder bevel van de ‘generalissimus’ Gaston van Orléans de belegering van Gravelines (Grevelingen) ingezet. Op de dag van de overwinning (28 juli) verbraken de bevelhebbers de samenwerking. Omdat de ‘grand maître’ de breuk als een aantasting van zijn reputatie beschouwde, verliet hij voortijdig het oorlogsterrein; vgl. nos. 6990 en 6999 (dl. XV).
|