In dorso schreef Reigersberch: Broeder de Groot, den 20 Aug. 1644 uyt Paris.
|
-
voetnoot1
- Hs. Amsterdam, UB, coll. RK, H 37j. Eigenh. oorspr. Niet ondertek. Vermoedelijk tezamen met no. 7007.
-
voetnoot2
- Het Staatse leger belegerde Sas van Gent. Op 5 september - later dan verwacht - nam de Spaanse garnizoenscommandant don Andrea de Prada y Muxica het besluit om de strijd op te geven (Het Staatsche leger IV, p. 141).
-
voetnoot3
- Alleen de Franse regering had het Londense Parlement nog niet erkend. Eind augustus ontving haar zaakgelastigde Melchior, heer van Sabran, aangepaste geloofsbrieven (CSP Ven. 1643-1647, p. 122 en p. 129, en The Parliamentary History of England III (1642-1660), kol. 285-286).
-
voetnoot4
- Hoewel hij weinig vertrouwen had in de hovelingen die koningin Henriëtte Maria van Engeland op haar reis naar Frankrijk vergezelden, bleef Grotius bereid hen te assisteren bij het uitwerken van voorstellen tot een Frans-Engels-Zweedse alliantie; zie nos. 6259, 6271 en 6379 (dl. XIV) en no. 6989.
-
voetnoot5
- Kardinaal Jules Mazarin liet koningin Henriëtte Maria lang wachten op een teken van zijn achting. Op de 16de augustus bood hij haar in een welkomstbrief zijn goede diensten aan (Lettres Mazarin II, p. 20-21).
-
voetnoot6
- Teleurgesteld over de strategie die prins Rupert (Robert) van de Palts had gekozen voor het ontzet van York, was de koningsgezinde legeraanvoerder William Cavendish, markies van Newcastle, naar Hamburg uitgeweken (CSP Ven. 1643-1647, p. 121 en p.
123). Begin augustus vertelde een dienaar dat zijn meester van plan was om naar Amsterdam te gaan (CSP Dom. 1644, p. 378-379 en p. 386).
-
voetnoot7
- De brieven waarin vice-admiraal Witte de With en de Staatse ambassadeurs verslag uitbrachten van hun reis naar Denemarken, werden op 27 en 28 juli in de vergadering van de Staten van Holland gelezen. Na lezing verlangden de Statenleden een verklaring voor de sobere ontvangst van de Staatse ambassadeurs dr. Gerard Schaep, Albert Sonck en de Friese raadsheer Joachim Andreae in de haven van Helsingør (Res. SH, dd. 27/28 juli 1644).
-
voetnoot8
- De koopvaarders die met de Staatse convooivloot van vice-admiraal Witte de With naar het noorden waren gevaren, onderwierpen zich aan de verlangens van de tolgaarders van koning Christiaan IV te Helsingør. Na betaling van het in het najaar van 1641 te Glückstadt afgesproken standaardtarief mochten zij de Sont passeren (Kernkamp, De sleutels van de Sont, p. 111-112).
-
voetnoot9
- Kardinaal Jules Mazarin deelde de bezwaren van landgravin Amalia Elisabeth van Hessen-Kassel tegen de militaire steun die Frederik Hendrik aan graaf Ulrich II van Oostfriesland had verleend. In een brief aan Henri (of Jean) Brasset, secretaris van de Franse ambassade in Den Haag, gaf hij uiting aan zijn bezorgdheid over deze affaire: ‘J'ay trouvé dans vos deux dernières lettres une relation fort ample et fort exacte de tout ce que vous aviez ordre de traiter avec MM. les Estats. Sur quoy je persiste à vous
-
voetnoot9
- dire que vous ne devez point discontinuer à faire de puissans offices en faveur de madame la landgrave de Hesse et afin que les choses demeurent en l'estat où elles estoient avant l'innovation qu'on a faite au comté d'Emden’ (Lettres Mazarin I, p. 773; L. van Tongerloo, in Hess. Jb. Landesgesch. 14(1964), p. 254-257).
-
voetnoot10
- Johan Maurits (1604-1679), graaf van Nassau-Siegen, was in 1636 op voorstel van Frederik Hendrik door de Westindische Compagnie benoemd tot gouverneur van Brazilië. Zijn krachtig, maar kostbaar beleid wekte op den duur de ergernis van de bewindhebbers op. In september 1643 ontving de graaf brieven waarin hij naar het vaderland werd ontboden. Hij stelde zijn vertrek tot mei 1644 uit. Eind juli arriveerde hij in Den Haag (NNBW I, kol. 1222-1224, en Boxer, The Dutch in Brazil, p. 156-158). Op 10 augustus ontving Johan Maurits het verzoek om verslag uit te brengen van de ‘constitutie der saaken de Compagnie van Westindiën concerneerende’. De graaf voelde zich te ziek voor een mondelinge toelichting (Res. SH, dd. 10 en 12 augustus 1644).
-
voetnoot11
- Voor- en tegenstanders van de samenvoeging van de Oost- en Westindische Compagnieën onder één octrooi wisselden over en weer verwijten uit in de zaak van de betaling van achterstallige subsidiegelden aan de Westindische Compagnie (Res. SH, dd. 12 en 13 augustus 1644).
-
voetnoot12
- Schepen van het Parlement bezondigden zich aan het aanhouden en opbrengen van Staatse schepen die op koningsgezinde havens in Engeland en Ierland voeren (S. Groenveld, Verlopend getij, p. 185-193).
-
voetnoot13
- Begin juli circuleerde in Londen een
pamflet ‘A discourse of a true English-man concerning the interest England hath in the siege of Graveling’ (Catalogue of the pamphlets ... collected by George Thomason I, p. 331, en CSP Ven. 1643-1647, p. 116-119). Admiraal Maarten Harpertsz. Tromp, die dit geschrift in handen kreeg, waarschuwde de Staten-Generaal voor deze oproep aan het Parlement om de Fransen af te houden van de verovering van de Vlaamse kustplaatsen (Res. SH, dd. 13 en 30 juli 1644; CSP Ven. 1643-1647, p. 116-117 en p. 119-122, en Briefw. C. Huygens IV, p. 36).
-
voetnoot14
- Kart Ludwig (1618-1680), zoon en erfgenaam van de verdreven keurvorst Frederik V van de Palts, had de Staten-Generaal op 8 augustus mededeling gedaan dat hij binnenkort het hof van zijn moeder Elisabeth Stuart in Den Haag wilde verlaten. Voor het transport van zijn bagage naar Engeland charterde hij een schip van het Parlement. Koningsgezinden kregen argwaan en attendeerden de Admiraliteit van Rotterdam op een verdacht schip in de haven (Aitzema (fo) II, p. 982).
-
voetnoot16
- Elisabeth Stuart (de ‘Winterkoningin’) had de Staten-Generaal om een lening van 60000 gulden verzocht (Res. SH, dd. 2 en 10 augustus en 17 en 20 september). Zij was in financiële problemen gekomen, omdat het Lagerhuis haar toelage wilde inhouden zolang zij bescherming bleef bieden aan haar hovelingen (C. Oman, Elizabeth of Bohemia, p. 359).
-
voetnoot17
- Samson Johnson, predikant aan het hof van de ‘Winterkoningin’ in Den Haag, had in 1636 een uitgave verzorgd van Grotius' Defensio fidei catholicae de satisfactione Christi, Oxford 1636 (BG no. 925). In die tijd genoot hij de bescherming van William Laud, aartsbisschop van Canterbury (Brandt-Cattenb., Leven II, p. 193, p. 210-211 en p. 370). Zijn trouw aan de aartsbisschop werd hem thans aangerekend. In 1646 nam hij de benoeming tot Engels predikant te Breda aan (Briefw. Huygens IV, p. 9).
-
voetnoot18
- Mericus Casaubonus, eveneens een protegé van aartsbisschop Laud, was van zijn beneficie in de kathedrale kerk van Canterbury beroofd; zie no. 6891.
|