Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 15

6987. 1644 augustus 4. Van J. Oxenstierna.¹

Magnifice et generose domine,

Scripsi ante octo dies² de certamine navali,³ addito tum literis meis apographo litera(rum) secretarii cuiusdam. Exinde adve(nerunt) etiam literae domini Flemmingii, non quidem ad me, sed ministrum quendam regiae Maiestatis.⁴ Earum quoque exemplar adiungo,⁵ ut videatur quam congruant veritati quae antehac sparserant Dani de sua victoria. Archiepiscopus Bremensis Glucstadii est.⁶ Aegre id ferre dicuntur ordines Bre-

1 Minuut Stockholm, RA, E 915, coll. J.A. Oxenstierna ser. A II, Koncept G. Handtekening wellicht afgescheurd. De doorhalingen en verbeteringen van de hand van de opsteller van deze brief zullen niet worden gesignaleerd.

2 Misschien doelt de Zweedse gevolmachtigde Johan Oxenstierna op zijn brief van 22 juli/1 augustus (no. 6986). Bij dit schrijven had hij een in het Duits vertaalde brief van de Zweedse opperbevelhebber Lennart Torstensson ingesloten.

3 De zeeslag die op 1/11 juli in ‘de Colberger Heyde’ (de wateren in de Hohwachter Bucht) was uitgevochten, eindigde onbeslist, doch geen van de strijdende partijen wilde dit toegeven. Zowel koning Christiaan IV van Denemarken als de Zweedse admiraal Klas Fleming eisten de overwinning op.

4 De Zweedse admiraal Klas Fleming maakte zijn ‘overwinning’ ook bekend aan de regering in Stockholm. In aanwezigheid van koningin Christina besloten de rijksraden de 4^de/14^de augustus te reserveren voor een dankdag (Svenska Riksrådets Protokoll X (1643-1644), p. 587).

5 De bijlage is niet overgeleverd. Waarschijnlijk komt de inhoud van deze brief overeen met het verslag dat Harald Appelboom van de Zweedse admiraal Klas Fleming mocht ontvangen; zie nos. 6985 en 6995.

6 Aartsbisschop Frederik van Bremen, generaal van het Deense leger, liet de soldaten die tot voor kort de postroutes van Hamburg naar Osnabrück onveilig hadden gemaakt, terugkeren naar de Deense garnizoenssteden Glückstadt en Krempe.

[p. 627]

menses atque ideo nunc cum nostratibus de certo subsidio militi pendendo tractare dicuntur.⁷ Rakocii fortun(am) inclusae edocent.⁸

Quibus Magnificentiam vestram ca(elesti) favori commendo, maneoque,

Magnificentiae vestrae ...

7 De Staten van het aartsbisdom Bremen waren weinig ingenomen met het optreden van aartsbisschop Frederik. Heimelijk zochten enkele standen toenadering tot de Zweedse generaal-majoor Hans Christoph, graaf van Königsmarck (Lorenz, Das Erzstift Bremen, p. 47-48).

8 Afschriften van brieven van de Zevenburgse commissaris Jacob Rebenstock over de strijd van de Zevenburgse vorst György I Rákóczi tegen de keizerlijken van Johann, graaf van Götz(en), zijn in de correspondentie van Grotius niet teruggevonden; vgl. Acta pacis Westphalicae; Die Schwedischen Korrespondenzen I, p. 402.

In dorso staat: Osnabrugae, die 25 Iulii anno 1644. Ad dominum Hugonem Grotium. J.O. Axelii.