Si Blavius nihil velit addere praeter quae dixi,Ga naar voetnoot3 facile patiar eum recudere Annotata ad Cassandrum.Ga naar voetnoot4 Ad exprimendam romano-catholicorum hoc tempore sententiam nihil aptius invenio ea bullaGa naar voetnoot5 quam designas. Titulum non alium puto poni posse quam ‘Viam ad pacem ecclesiasticam’. Trochaeos de EucharistiaGa naar voetnoot6 nolim addi. Praefatio ad JaninumGa naar voetnoot7 pro occasione amicis ostendi poterit, quanquam non multum in eo emolumenti video.
LatiusGa naar voetnoot8 me nondum a meis coniecturis depulit. Si quid Blavius habet, velim id nosse, antequam meum opusculum edatur, et an putat totum illud quod a Zenonibus VenetisGa naar voetnoot9 est editum fabulam esse. Forte Frislandiae pars aliqua est aut Gronlandiae aut Islandiae; nomen certe non disconvenit. Avebo valde cognoscere quaecunque ad hoc argumentum afferre possunt talium periti.
Librorum de Iure belli ac pacisGa naar voetnoot10 exemplaria partim retinete, partim ad me mittite, ubi primum id sine gravi impensa fieri poterit. TreseliusGa naar voetnoot11 mortuus est, sed locum eius implet filius.
ArateaGa naar voetnoot12 recensendi nunc quidem tempus non habeo, occupatus melioribus. Possem tamen aliquando cogitare, si duo possim recuperare editi a me voluminis exemplaria, alterum patris, alterum meum, in quibus annotavi aliquando ad novam editionem profutura. Nunc neutrum habeo. Nostra ad Lucanum et poematum reliquias edi gaudebo.Ga naar voetnoot13 Quod hic edi curo nostra ad Vetus Testamentum,Ga naar voetnoot14 non infenso in Blavium animo, sed necessitate feci. Quotidie ab inimicis irrideor ob ea, quae ipsius operae et correctores peccarunt, etiam in erratis.Ga naar voetnoot15 Tum vero index ita factus est et quaedam in Appendice ita corrupta, ut malitiam alicuius, non dico Blavii, putem intercessisse. In summa nihil unquam visum est contaminatius.
Matri, tibi tuisque fausta vota reddo.
| |
Lutetiae, 18 Ianuarii 1642.
In Annotatis ad Cassandrum velim et haec corrigi:Ga naar voetnoot19
5 28 aut quod idem est a vitiis purum efficere.
7 18 remissionis peccatorum et emundationis a vitiis, quam sequitur sanctificatio.
7 20 Mundities in animo.
In Cassandri libro quae ad manuscriptum exemplar correcta sunt, ea poterit exscribere et mittere Mercerius,Ga naar voetnoot20 nam ipse liber satis grandis est. De AnthologiaGa naar voetnoot21 rogo memineris.
Princeps Condaeus huc venit,Ga naar voetnoot22 ut absente rege regis consilio praesit. Castellum Arzellerii in Ruscinonensi tractu in Hispanorum venit potestatem. Mortuus Espernonius. Principis Condaei filia Longavillano nubet. Turca Budam munit.
|
-
voetnoot1
- Gedrukt Epist., p. 931 App. no. 583. Antw. op een niet teruggevonden brief dd. 6 januari 1642, beantw. d. no. 5577.
-
voetnoot2
- De vooral in Amsterdam circulerende geruchten over Grotius' overgang naar de katholieke kerk; vgl. dl. XII, Inleiding xi-xii.
-
voetnoot3
- Vgl. Grotius' schrijven aan zijn broer, dd. 4 januari 1642 (no. 5534), waarin hij zijn misnoegen uitspreekt over de wijze waarop de gebroeders Blaeu het voorwerk van de Annotationes in libros Evangeliorum (BG no. 1135) met eigen toevoegingen hadden verfraaid.
-
voetnoot4
-
BG no. 1165; de Annotata werden in de loop van 1642 door Blaeu herdrukt in de bundel Via ad pacem ecclesiasticam (BG no. 1167).
-
voetnoot5
- De bul ‘Iniunctum nobis’ van paus Pius IV, dd. 13 november 1564: Forma professionis orthodoxae fidei observanda (Bullarum ... Taurinensis editio VII, Turijn 1862, p. 327-329).
-
voetnoot6
-
Eucharistia (Mystici secreta ritus ...), zie BG no. 206 rem. 1 en BG no. 211.
-
voetnoot7
- Grotius zal doelen op de ‘dedicatio’ van zijn tragedie Christus patiens, Leiden 1608 (BG no. 31) aan Pierre Jeannin; vgl. no. 114 (dl. I) en Dichtw. I, tweede deel, pars 5 A en B, p. 39-57.
-
voetnoot8
- De geograaf Johan de Laet was geraadpleegd bij de voorbereiding van De origine gentium Americanarum dissertatio (BG nos. 725 en 726).
-
voetnoot9
- De gebroeders Nicolò en Antonio Zeno uit Venetië reisden tegen het einde van de veertiende eeuw naar onbekende landen ten noorden van Schotland. Uiteindelijk belandden zij op het eiland Frislanda (de Faeröer-eilanden?). Een reisverslag van de hand van Antonio werd later door een nazaat Nicolò Zeno (geboren in 1515) naverteld in Dello scoprimento dell' Isole Frislanda, Eslanda, Engronelanda, Estotilanda et Icaria, ed. princeps Venetië 1558. Over de echtheid van het verhaal bestaat twijfel, zie de Inleiding van R.H. Major in The voyages of the Venetian Brothers ... Zeno, Londen (Hakluyt Society) 1873.
-
voetnoot10
-
BG no. 571; de uitgave verscheen begin maart 1642 bij Blaeu.
-
voetnoot11
- Daniel Tresel († najaar 1641), klerk van de Staten-Generaal, vestigde zich na zijn ontslag in 1618 als koopman in Rouaan. Aldaar verzorgde hij de verzending van een deel van Grotius' correspondentie (Res. SG 1610-1670, III (1617-1618), ed. J.G. Smit, p. 507 no. 3506).
-
voetnoot12
- Grotius' Syntagma Arateorum was verschenen in 1600 (BG nos. 413-414).
-
voetnoot13
- De nieuwe aantekeningen bij Lucanus werden in 1643 gedrukt (BG nos. 430 en 431); minder gelukkig was Willem met het vinden van een uitgever voor de poemata.
-
voetnoot14
- De Annotata ad Vetus Testamentum zouden in 1644 uitkomen bij de Parijse drukker Cramoisy (BG no. 1137).
-
voetnoot15
- De kritiek betrof de Annotationes in libros Evangeliorum, ed. Amsterdam (Joh. et Corn. Blaeu) 1641 (BG no. 1135, met BG nos. 1102, 1111, 1118 en 1129 (=Appendix de Antichristo)).
-
voetnoot16
- Charles Labbé (1582-1657), advocaat te Parijs, bibliofiel en uitgever van juridische en filologische teksten (NBG XXVIII, kol. 342-343), zal gewezen hebben op de vergeefse verzoeningspolitiek van kanselier Michel de l'Hospital in het eerste tijdvak van de Franse godsdienstoorlogen, 1560-1568.
-
voetnoot17
- André Rivet (1572-1651), geboren in de Poitou, vanaf 1620 hoogleraar in de theologie te Leiden, ontving in 1632 van Frederik Hendrik de opdracht om de jonge prins van Oranje te onderrichten. In die vooraanstaande positie aan het stadhouderlijk hof meende hij bezwaar te moeten maken tegen de inhoud van Grotius' recente theologische publicaties (Bots-Leroy, Corresp. Rivet-Sarrau I, p. 32). Of Rivet genoemde passage inderdaad heeft gebezigd in een brief naar Parijs, valt niet te achterhalen ( P. Dibon, Inventaire Rivet, waarin opgave van de teruggevonden brieven).
-
voetnoot18
- Vgl. P. Dan. Huetius, Origeniana II 3, in P. G. XVII, kol. 1093: ‘Quod de Origene Origenisque dogmatis jactabatur olim: Ubi bene, nemo melius; ubi male, nemo pejus ...’. In deze tekst (zie ook no. 5560) wordt gedoeld op de al tijdens zijn leven controversiële bijbelgeleerde Origenes (ca. 185 - ca. 253), wiens leer in 543 door keizer Justinianus veroordeeld werd (Dict. Théol. Cath. XI, Parijs 1931, kol. 1489-1588, met in kol. 1563 een aantekening over de Origenes-editie van Pierre-Daniel Huet uit 1668).
-
voetnoot19
- De corrigenda zijn slechts gedeeltelijk verwerkt in de herdrukken van de Annotata in de bundel Via ad pacem ecclesiasticam (BG no. 1166 (Parijs 1642), nos. 1167 en 1168 (Amsterdam 1642)).
-
voetnoot20
- Edmond Mercier, een vrijzinnig calvinist, die in Parijs een pension onderhield voor voornamelijk Poolse studenten en daarnaast secretariaatswerkzaamheden voor Grotius verrichtte (Pintard, Libertinage, p. 50). Zijn eerste contacten met Grotius dateren uit het midden van de twintiger jaren; vgl. no. 1286 (dl. III) en bijlage 5 (dl. VIII).
-
voetnoot22
- Deze berichten komen ook voor in Grotius' nieuwsbrieven van 18 januari.
|