Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 12
(1986)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd5418. 1641 oktober 14. Van N. van Reigersberch.Ga naar voetnoot1Mijnheer, Wij en hebben nu niet als de aencomste van de affgesondeneGa naar voetnoot2 van Geluckstat, die op morgen haer rapport eerst sullen doen, dat lopen sal, naer ick ben prealabelijck onderrecht, op de conclusie van een tractaet over den tol in de Sont op den voet van het jaer 1637 voor vijff jaren ende voor Noorwegen, daer noyt eene seeckere lijste is geweest, in conformité als voor eenyge jaren is betaelt, waervan den conynck eerstdaechs een lijste uytgeven sal,Ga naar voetnoot3 sulckx sooveel gedaen deshalven of 't niet gedaen en ware, alsoo nyet seeckers sijnde gearresteert de moderatie op de discretie van den conynck aencommen moet, die apparent niet te groot wesen en sal. Den tol op de Elve ende Weser is niet gemodereert, maer heeft den conynck deshalven ende om een nader alliantie met desen staet te sluyten belooft eerstdaechs sijne ambassadeursGa naar voetnoot4 te senden naer Den Hage, daertoe men gelooft sijne M.teyt ernstych te wesen gedisponeert, voorsiende dat de gepasseerde proceduyren in tijden ende wijlen tegens hem selffs ofte tegens sijne successeurs ende crone, dese landen in vrede commende, resentiment souden connen causeren, dat sijne M.teyt oordeelt dienstych te wesen te voorcommen. De troupes van den conynck begroot men op negenduysent man, die sijne M.teyt soo nu soo dan vermindert ende vermeerdert, sijnde het oogemerck daermede niet alleen Pinnenborg te conserveren, Hamburg te quellen, maer Holsteyn van inlegerynge van de keyserse ende Sweetse te bevrijden. Naer sijne M.teyt jegens de onse hem heeft gehouden, soo en is sijne intentie niet sijnen ambassadeurGa naar voetnoot5 naer Sweden te laten slepen. Voor accommodatie tusschen den keyser ende LunenburchGa naar voetnoot6 heeft men grote vrese, Picolomini doende groote presentatiën nevens de restitutie van Wolfenbuttel ende de Lunenburgse geen contentement nemende dat de Sweetse de plaetsen die sij in haer lant inhebben, selffs willen met haer eygen garnisoen bewaren, daervan de Sweetse meenen met geen seeckerheyt te connen scheyden om te restitueren aen diegene, d(a)er sij door vreese als weldaden meerder vasticheyt bij meenen te vinden. Ondertusschen fluctueren de Sweetse saecken mits de lange absentie van den generaelGa naar voetnoot7 ende het miscontentement van hare militie, die nevens hare geallieerde die alle gelt ontfangen militerende, alleen blijven onbetaelt. Den generael is oock difficyl sonder goeden voor[r]aet van gelt hem bij het leger te vervougen, waertoe wel vijf-, sesmael hondertduysent guldens tot Hamburch in voor[r]aet leggen, maer een cleyne somme, naer hij oordeelt, om sooveel soo lange onbetaelden volck contentement mede te geven. Van de wedercomste van sijne HoocheytGa naar voetnoot8 in Den Hage is geen seeckerheyt, hoewel opinie dat wel dese weecke mochte sijn, alsoo veele siecke sijn in het leger, die dagelijckx vermeerderen door het sockelen ende ongemack, ende wert het leger gecontinueert alleen om Vranckrijck contentement te geven, hetwelcke den staet hoge comt te costen. Uyt Oosten nochte Westen hebben wij niet. De Oostindische actiën sijn met het verloop van den handel in Japon gevallen van vijffhondert ende vijff tot vierhondert ende thien. Desen 14 Octob. 1641. | |
Adres: Mijnheer mijnheer de Groot, raedt ende ambassadeur van de coninginne ende crone van Sweden bij den alderchristelijcksten conynck. Bovenaan de brief schreef Grotius: Rec. 24 Oct. En in dorso: 14 Oct. 1641 N. Reigersberg. |
|