Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 12
(1986)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd5305. 1641 augustus 3. Aan N. van Reigersberch.Ga naar voetnoot1Mijnheer, Op uEd. reize herrewaert zal dezelve dencken bij haere beste commoditeit. Ick zal garen hooren, wat discoursen daer vallen op de continuatie van den handel met Vrancrijck voor het toecomende jaerGa naar voetnoot2 ende wat conditiën men meent van nieuws te bedingen. Te StadenGa naar voetnoot3 meene ick mede dat de zaeck zal werden bijgelegt. Dat in Portugael gelt zoude zijn, noodigh tot zulcken oorlogh, can ick niet verstaen. De schepen uit Vrancrijck ende HollantGa naar voetnoot4 voor da(t) rijc(k) tarderen wat lang. De parlamenten van Engelant ende Schotlant schijnt dat malkander wel verstaen ende werdt gehoopt dat Schotlant nevens Engelant garen iet zal contribueren tot herstellinge van het Paltzische huis, 'twelck God geve. De autoriteit van het volck neemt daer zeer aen, buiten twijffel met groot verdriet van den coning, hoewel hij dissimuleert zooveel hij kan. De lange uitstel zal misschien de cholere tegen den eertsbisschopGa naar voetnoot5 doen passeren. De dispute over het houden ofte afzetten van de bisschoppen hoore ick dat noch duirt tuschen de twee Camers. 3 Augusti 1641. | |
Adres: Mijnheer mijnheer van Reigersberg, raedt in den Hoogen Raide in Hollant, in Den Hage. Port. 8 s. In dorso schreef Reigersberch: Broeder de Groot, den 3 Aug. 1641. |
|