Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 10
(1976)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd3933. 1639 [januari 17]. Van N. van ReigersberchGa naar voetnoot3.Mijnheer, Ick en weet niet, off uEd. sijne brieven naer de materie off de materie naer de forme van de brieven reguleert, doch sal dat in passant seggen, dat uEd. de materie om de forme cleender te maecken niet en houft te rejeceren, alsoo deselve commen door handen, daer soo nauw niet op en wert geleth. Doch ick en hebbe geen materie om te clagen, bijsonder soo weynych voorvallende in dese quartieren, daermede ick uEd. kan onderhouden. Van den heer d'Estampes'Ga naar voetnoot4 negotiatie, die noch tot Wesel is, horen wij gansch niet ende vreese met uEd., dat het volck van de lantgravinneGa naar voetnoot5 met haer goetvinden hem in dienst van Vranckerijck, soude sij de effecten van haer tractaet genieten, niet sal connen werden gebruyckt. Haere Altesse selver wt het tractaet, doordien het in alles niet is gapprobert, te doen schijden, gelijck somyge meenen, oordeele ick buyten apparentie. Wt Westindiën hebben wij niet, daer dese weecke eenyge scepen met 1400 mannen naer toe sijn gesonden. Sedert is een tijdynge gecommen, die deselve vloote, indien alreede niet wech en ware, elders soude hebben doen employeren, ende mochte noch wel werden gelet, off niet tijdelijck eenyge andere scepen souden connen werden geëquipeert om te letten op twee craken - soo dese ouverture onder confidentie -, die in Angola moeten overwintteren ende daer wel souden wesen te attraperen. | |
Van het arrivement van de Spaense silvervloote heeft men noch geen tijdynge ende houden ervarene (?) noch, dat desen winter niet connen sal. Hier wert gelooft, dat den conynckGa naar voetnoot1 de bewinthebbers van Westindiën soude met een millioen subsidie animeren om op de vloote jarelijx toe te leggen, mits dat sij die, wanneer sij deselffde souden veroveren, wederom souden restitueren. Wat daervan is, weet uEd. beter, oock wat apparentie heeft hetgene den heer van OosterwijckGa naar voetnoot2 schrijft, dat de hertoch van WeymarenGa naar voetnoot3 te hooff wiert verwacht ende den conynck met den somer tachtentychduisent man te voet, dertychduisent paerden int velt soude brengen, waertoe hondertduysent millioenen guldens nodych werden gehouden. Andere adviseren den hertoch van EspernonGa naar voetnoot4 sijne saecken accommodeert. Tot rechters over de gevangen schippers, die onder HoutebeenGa naar voetnoot5 haer soo qualijck hebben gequeten, sijn gestelt twee wt yder van de respective admiraliteyten. Op de huldynge, die men seyt, dat den hertoch van Weymaren hem in Brissac heeft doen doen, vallen hier veel discourssen ende speculatiën. Den vrede tusschen den TurqGa naar voetnoot6 ende PersiaenGa naar voetnoot7 wert noch niet aengenomen ende geeft den oversten WaerdenburchGa naar voetnoot8, een confident van MilanderGa naar voetnoot9, met brieven hier hope, dat de troupen, die bij de lantgravinne sullen werden gelicentiëert ende bij de gemachtichde van VrankerijckGa naar voetnoot10 ende den keyserGa naar voetnoot11 werden gebrigeert, prefereren sullen den dienst van Vranckrijck. Tot Rotterdam is desen morgen de nominatie gedaen van de drie personen in mijnen voorgaenden gespecificertGa naar voetnoot12. Twee plaetsen sijn noch open, die oock binnen veerthien dagen sullen werden vervult, doch soo niet wel op de saecke en wert geleth, soude het affsterven van een nieuwe vroetschap, want int eerste maer drie plaetsen waren vacant, souden licht de heckens daer wederom werden verhangen, waervan ick eenyge hebbe geïnstrueert. Soo haest sal dese saecke niet sijn affgedaen. Ick sal op hetgene uEd. raeckt letten. Desen 1639. | |
Adres: Mijn Heer Mijn Heer de Groot, Raedt ende Ambassadeur van de Coninginne ende Croone van Sweden bij den Alderchristelijcksten Conync. In dorso schreef Grotius: [1]7(?) Ian. 1639 N. Reig. En boven aan de brief: Rec. 25 Ian. |
|