Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 9
(1973)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd3484. 1638 maart 6. Aan N. van ReigersberchGa naar voetnoot10.Mijn Heer, UE. brief van den 22 Febr.Ga naar voetnoot11 is mij wel ter hande gecomen. Wij verwachten te hooren, wat de gedeputeerden van de heeren StatenGa naar voetnoot12 sullen uitrechten bij de landgravinneGa naar voetnoot13, de laeste van onse geallieerde, die in Duitschlant sijn. Uit Dantzich heb ick verscheide advysen, dat sij wel sullen coura- | |
ge houden, soo sij vrienden vinden, daerop sij vast mogen gaen. Monsieur PelsGa naar voetnoot1 wensch ick goed employ wetende, wat hij geleden heeft voor de gemeene saecke ende sijne goede affectie tot deselve. Ick sal garen verstaen, wat cours men nemen sal in de saecken van Westindië. Dat het met de Oostindische compagnie wel gaet, hoor ick garen. Uit hetgunt uE. mij schrijft merck ick, dat den heer van OosterwijckGa naar voetnoot2 wel moet staen te hove. Oft d'heer van Oosterwijck mij besocht heeft buiten ordre ofte advys ofte anders, daeraen is mij niet veel gelegen. Ick sal wachten, totdat hij ordre heeft ende dat ick wete wat ordre, om dan te doen dat met de reputatie van de croon van Swede ende met de qualiteit, die mij gegeven is, overeen comt. Vinde niet goed, dat uE. daervan vorder spreecke. Den jongen GolilasGa naar voetnoot3 wil FelixGa naar voetnoot4 niet doen dependeren van dieghene, die hem soo veel leeds gedaen, eenige oock seer lang bedrogen hebben. Wij sullen sien, op wat bocht dat wij 't aenleggen, maer daer niet. Den anderenGa naar voetnoot5 sal te Paeschen over gaen. Hoope hij hem bequaem sal maecken om bij NumerianusGa naar voetnoot6 aengenaem te werden. 'Tgunt mijnheer VosbergenGa naar voetnoot7 van den staet van Vrancrijck seit, accordeert met hetgunt hier werdt uitgestroit. Sed multae sunt viscosae manus. Aen de geestelijcke dorft men niet wel tarnen. Daer waer anders veel te haelen. Dat D. SmalciusGa naar voetnoot8 de ordre brengt om het Wismaersche tractaetGa naar voetnoot9 te sluiten ende met Engelant te handelen, is waer. De tijdinge van juffr. BlonckenGa naar voetnoot10 is ons ten hoochste aengenaem. God geve haer vorder streckte ende trooste mevrouw VosbergenGa naar voetnoot11 in 't verlies van haere soonGa naar voetnoot12. Wij arbeiden hier seer voor den hertogh van WeimarGa naar voetnoot13, alsoo hij in peryckel is van wederom als voor desen te verliesen, dat hij gewonnen heeft. Rijnfeld defendeert sich wel ende binnen de gracht, die aengetast werdt, heeft noch een andere. De Switsers, die te Baden vergadert waeren, sijn gescheiden sonder iet anders als onderling gekeven te hebben. De pausgesinden niet hebbende vercregen, dat sij meenden, maecken vergaderingen apartGa naar voetnoot14 seer opgehitst sijnde bij den keiserlijcke commissarisGa naar voetnoot15 te Lucerne. Den hertogh van Weimar, op de brieven van de ver- | |
gadering der cantons tot Baden heeft geantwoordt op 't eerste poinct 'twelck was van de Switsersche landen te spaeren, sulcx te willen doen, het andere poinct, 'twelck was van de casteelen weder te geven aen den bisschop van BaselGa naar voetnoot1, heeft stilswijgende voorbij gegaen. 't Hoff alhier in plaets van een secours, sulcx als den tijdt vereyscht, - SavelliGa naar voetnoot2 hebbende in die quartieren, soo uit Beyeren als uit Swaben ende andere landen acht duisent man vergadert, ende Jan de WaertGa naar voetnoot3 te Basel in persone sijnde den Rijn gepasseert - seggen ses hondert ruiters te willen senden daer het voetvolck veel noodiger is, met geschut ende vivres. Seggen, dat sij tegen de somer groote dingen willen doen: coninclijcke legers senden in Duitschlant. Maer daerentusschen den tijdt ende occasie loopen voorbij. Ick heb tot noch toe gesien, dat Vrancrijck op sijn eigene saecken niet quaelijck en let. Sij senden nu een deel van 't volck van monsieur de LonguevilleGa naar voetnoot4, die men meende, dat in de Franche Comté iet groots souden doen, nae 't uiterste van Vrancrijck, soo in Languedoc, daer de Spaignaerden haer weder hebben doen sien, als nae de cant van Navarre, alwaer deselve Spaignaerden Fontarabie, sijnde sedert eenigen langen tijd het gescheit tusschen Vrancrijck ende Spaignië, hebben gepasseert ende haer oock aen de Fransche zijde gefortificeert. De palsgravenGa naar voetnoot5 sullen den coninckGa naar voetnoot6 niet sien, omdat men haer disputeert niet alleen gedeckt te sijn bij den coninc, maer oock te sitten bij de coninginneGa naar voetnoot7, 'twelck den hertogh van Weimar is toegestaen. GuebrianGa naar voetnoot8 leit eenige trouppes, maer niet verder dan in de Franche Comté. Tot Parijs, den 6 Marty 1638. | |
In dorso schreef Van Reigersberch: Broeder de [Groot], 6 Marty 1836 wt Paris. |
|