Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 9
(1973)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd3468. 1638 februari 22. Van N. van ReigersberchGa naar voetnoot1.Mijn Heer, Indien den hertoch van WeymerenGa naar voetnoot2 bij Vranckerijck wel wert gesecundeert, soo sal sijn Altesses geluckych exploit wesen van seer groot gevolch. Den heer VosbergeGa naar voetnoot3 heeft meer vreese gehadt als peryckel sijnde wt het rapport ende journael van den vice-admirael de WitteGa naar voetnoot4, in de Staten Generael in presentie van de heer Vosberge gedaen met toestemmynge van de gemelte heer, bevonden, dat de fregatte geiaecht is geweest van de scepen van desen staet. Het tractaet tusschen de lantgravinneGa naar voetnoot5 ende keyserGa naar voetnoot6 is noch niet gesloten, doch soo sij kan becommen de conditiën, voor desen aen de lantgraveGa naar voetnoot7 gepresenteert, ende volstaen mits hare troupes te stellen op hare vrije voeten sonder den keyser ofte yemant anders over te leveren, wert niet getwijfelt, ofte sal die aennemen. Wat de commissarisenGa naar voetnoot8, die naer de lantgravinne sijn gereyst, wtrechten, sullen moeten wij wachten. Den secretaris van DansyckGa naar voetnoot9 is noch hier; sijn versouck tendeert principalijck, dat bij desen staet met alle remonstrantiën den conynck van PolenGa naar voetnoot10 van sijn voornemen werde gediverteert, sullende die van Dansyck van gelijcken doen ende, in cas den conynck persisteert, met alle middelen hetselve soucken te beletten. Op het hooft wert bij Dansyck een fort gebout. Den R(ij)xdach sal in Martio in Polen werden gehouden ende staet het daerop, dat desen staet een commissarisGa naar voetnoot11 daer sal sensen ende is niet buyten apparentie, dat bij die commissaris monsieur PelsGa naar voetnoot12 sal werden gevoucht. Dat de tumulten in Portugael noch souden duyren kan men hier niet geloven. De misverstanden onder de bewinthebbers van Westindiën op het beleyt van den handel blijvende continueren is de vergaderynge van de negenthiene in Den Hage beschreven om de redenen ter wedersijden te verstaen ende, ist mogelijck, de discorderende tot eendracht te brengen. | |
De Oostindische actiën sijn geresen tot over vierhondert. De Dunkerckers continueren met schade te doen in de zee ende sonder meerder ende bequamer scepen is het qualijck te beletten, waromme veel nieuwe fregatten werden gebout. De saece van AmelantGa naar voetnoot1 blijft, nietiegenstaende de gedaene insinuatie, rusten ende is den heer OetgesGa naar voetnoot2 burgemeester gemaeckt. Den ontvanger-generaelGa naar voetnoot3 heeft niet alleen ordonnantie den heer van OosterwijckGa naar voetnoot4 te betalen sijne halve achterstallen, maer oock ordre, indien geen gelt bij de cassa is, de penyngen daertoe te negotiëren; de wederhelft sal hij aen de Generaliteyt op obligatie laten, soodat de gemelte heer reeckenynge maeckt binnen veerthien dagen te vertrecken met sijn huysvrouwGa naar voetnoot5 ende familie. Met denselven heer gisteren in propoost wesende seyde sijn Ed. mij wt den heer Vosbergen te hebben verstaen, dat ConstansGa naar voetnoot6 hadde geseyt, uEd. geen satisfactie en hadde in de beiegenynge van den heer van Oosterwijck ende alsoo sijne Ed. den heer Vosbergen vraechde, dewyle hij niet conde imagineren reden tot miscontentement te hebben gegeven, waerin hetselve bestont, hadde hij geen ander antwoorde gecregen als dat den heer Vosberge sulckx in het generael was voorgecommen vougende Constans daerbij, dat FelixGa naar voetnoot7 de particulariteyten soude connen seggen, hetwelck niet en was geschiet. Ende alsoo den heer van Oosterwijck ront tegens mij verclaerde uEd. niet anders te hebben beiegent als hij de ambassadeurs van EngelantGa naar voetnoot8 hadde gedaen, oock geen intentie oyt hadde gehadt uEd. minder te defereren ende van mij sochte te weten, waerin uEd. geen contentement en hadde, hebbe ick mij niet verder ingelaten als dat ick wel hadde connen mercken, dat alles niet effen en was ende het moste haperen; (dat) uEd. oordeelde de croone van Sweden, van wiens hoocheyt (u)Ed. seer sensibel was, niet genouch te geschieden, alsoo int particulier op cleyne beuselyngen niet en sijt gewent te letten, maer niet soude connen seggen, waerin dat het eygentlijck was gelegen, doch garen uEd. van alles wilde adviseren ende nader uEd. daerop horen; waertoe sijn Ed., die genegen was uEd. contentement te doen, mij ernstych versocht ende dat ick hem hetgene uEd. mij deshalven soude adviseren mede soude willen deelen. Tusschen den meer verhaelden heer van Oosterwijck ende heer Vosberge verstont ick wel, dat den besten gront niet en is, ende meende den heer van Oosterwijck naer behoren niet uEd. te hebben gegaen, dewijle sonder ordre ofte advys te nemen hij hadde getoont met uEd. in goede correspondentie te willen gaen, waerop ick niet manqueerde te repliceren, dat ick niet en twijfelde ofte, sooveel de particuliere vrienschap concerneerde, dat uEd. daer oock niet in soude deficiëren, doch uEd. weynych te importeren, dewijle de croone Sweden niet meer als desen staet daeraen is | |
gelegen, wat men hier goet vint aengaende de publycke correspondentie ofte niet, alsoo de croone Sweden soo grooten satisfactie heeft van uEd.persoon, dan den prijs van deselve bij andere niet moeten werden gehaelt, ende andere gelijcke propoosten. Wat nu voorts den jongen GolilasGa naar voetnoot1 belanckt, wat sijn ofte uEd. dessein is, weet ick niet. Sonder employ de ionge iaren te laten passeren gelove ick beyde ongeraden sult vinden. Politycke bedienyngen sijn overal qualijck te beiagen. In de militie sien ick geen seeckerder avancement als in desen staet, doch is daer seer swaer te becommen, selfs voor degene, die al goet appuy hebben. Sijn hope ende iaren te consumeren op een onseecker, wie sal dat raden? Op ons NeeffGa naar voetnoot2 veel staet te maecken kan ick niet doen, nochtans indien Golilas tot het oorloge inclineerde ende dat de seeckersten wech oordeelde, wat soude het schade een somer besteet om een preuve te nemen, dat is gesien off sijn H. in het leger wat (s)oude willen doen. Indien uEd. van dat advis ware, ick soude den heer WijtsGa naar voetnoot3 sonderen, off sijne Ed. voor den outstenGa naar voetnoot4 soude willen doen hetgene hij aen den ionckstenGa naar voetnoot5 heeft gepresenteert; doch sal daer niet in raden, maer uEd. intentie garen naer vermogen helpen. Den heer Vosbergen doet hier rapport van de groote macht van Vranckerijck ende dat wt goede kennisse die hij heeft, als hem den staet sijnde gecommuniceert monterende tot hondert thien millioenen, daervan de veertych tot hoffhoudynge ende andere lasten tseventych dit iaer tot den oorloge sullen worden gebruyckt. Daerbij wert gevoucht het geestelijcke incommen te bedragen hondert millioen, daervan den conynckGa naar voetnoot6 des goet vindende mede een millioen soude connen trecken. Tot Hamburg seyt men ons, dat monseier SmalciusGa naar voetnoot7 is gearriveert met last voor den heer SalviusGa naar voetnoot8 om vanwege de croone Sweden met Vranckerijck ende Engelant te handelen. Van CrayenburchGa naar voetnoot9 verneem ick niet, den tweedenGa naar voetnoot10 meene ick wij haest hier sullen sien. De doot van de heer van PiershilGa naar voetnoot11 van een apoplexie, tot groote drouffheyt van mevrouw VosbergenGa naar voetnoot12 gesturven, sal uEd. hebben gehoort. Ioffrou BlonckeGa naar voetnoot13 betert van dage tot dage. Desen 22 Feb. 1638. | |
De Oostindische actiën sijn weder geweecken tot op driehondert tachtentych. Monsieur PelsGa naar voetnoot1 vreest men oft door te groote kennisse met de SpieryngenGa naar voetnoot2 bij die van Dansyck niet aengenaem soude sijn. | |
Adres: Mijn Heer Mijn Heer de Groot Raet ende Ambassadeur van de Coninginne ende Croone van Sweden bij den Alderchristelijcksten Conynck. In dorso schreef Grotius: 22 Febr. 1638. N. Reig. En boven aan de brief: Rec. 4 Martii. |
|