Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 9
(1973)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd3475. 1638 februari 27. Aan N. van ReigersberchGa naar voetnoot3.Mijn Heer, Ick danck uE. van de moeite, genomen in de saecke van ons gelt ende van de advysen van den 15 FebruaryGa naar voetnoot4. Bidde uE. de saecke van CaesarGa naar voetnoot5 voort te vorderen. Wij dancken Godt van de wederbecomen gesontheit van onse susterGa naar voetnoot6 ende hoopen, dat die harde stoot haer lang sal gedijen tot gesontheit. Sijn oock blijde, dat mijnheer VosbergenGa naar voetnoot7 dat groote peryckel is geëschappeert ende aen de Staten-Generael goede tijdinge heeft gebracht van de genegentheit alhier, die ick houde te strecken tot continuatie van 't oorlogh om veele redenen EusebiumGa naar voetnoot8 raeckende. Van dat van de landgravinneGa naar voetnoot9 schrijft ValeriusGa naar voetnoot10 twijffelachtich. Daer is veel aen gelegen. Sal garen verstaen, wat daerin vorder sal connen werden vernomen. De inclinatie van SoophiGa naar voetnoot11 gaen nae het oorlogh. Oversulcx twijffele niet, off | |
men sal met LatouwGa naar voetnoot1 sluiten soo men oock met de lelyGa naar voetnoot2 ende met RagoskiGa naar voetnoot3, te meer dewijl HannibalsGa naar voetnoot4 volck nu van VespasianoGa naar voetnoot5 sijn afgetrocken weinigh plaetsen bezet gelaeten hebbende. Dat GallasGa naar voetnoot6 hem in dienst van Polen soude begeven, can ick niet wel geloven. Den coninc van PolenGa naar voetnoot7 heeft geen macht ter zee ende van de landzijde can hij in Denemarcken niet geraecken, soodat het schijnt, dat hij 't affront sal moeten verswelgen. Ick meen uE. sal gesien hebben de articulen van de nieuwe ridderschapGa naar voetnoot8 van Polen. Veele dingen sijn daerin bedenckelijck ende men siet claerlijck, dat hij onder decksel van religieaenhang soeckt om de croon vast te maecken aen sijn geslacht ende daertoe gebruict den raed van Spaignië, alwaer die opinie de immaculata conceptione Virginis hooch werdt gedreven. Wij moeten sien, hoe het voornemen van de keiserschen om sich te logeren in Holstein, ende van den coninc van DenemarckenGa naar voetnoot9, om sulcx te beletten, sal afsloopen. Waerop de steden haer recht funderen over die van de Admiraliteit, wilde ick wel weten. Ick wenschte oock wel te verstaen, waerop loopt het different van Utrecht. Dat den vrijen handel niet van alle, maer van eenige goederen goed soude doen, oock in Oostindië ende de peuplatie vorderen, is het advys altijd geweest van MateliefGa naar voetnoot10 ende eenige anderen. In Westindië gelove ick, dat noch meerder redenen daertoe dienen, ende soude een proeve daervan connen werden genomen soo lang de compagnie sulcx soude behaegen. 't Beletten van den handel in Guinee aen de Fransoisen sal misschien succederen. Met de Engelschen meene ick, dat men moeite sal hebben. 't Is mij lief, dat de Oostindische actiën soo hoog loopen, alsoo ick die compagnie altijd heb wel toegedaen geweest ende hoop mijnen tweede soonGa naar voetnoot11 deselve eens dienst sal doen. Ick instruere hem vast in veele saecken, die NumerianusGa naar voetnoot12 sullen connen dienen, hopende dat het de mijne daer niet schaden en sal, dat GracchusGa naar voetnoot13 haer tegen is. Aengaende de handeling van Hamburg, ick oordeele, dat | |
het voor desen ontijdelijck soude geweest sijn, maer nu tijdelijck soude sijn deselve te vorderen, indien Sweden verseeckert is van 't gelt van Hollant. 't Oorlogh gaet hier noch stappelijck voort. Den prins van CondéGa naar voetnoot1 hout sich gereedt om te gaen na Guienne ende off een inval te doen in Navarre oft de Spaignaerden te beletten weder te comen nae Leucate, waertoe sij haer schijnen gereed te maecken. Den hertogh van LonguevilleGa naar voetnoot2 is geweest te Sedan, heeft den graef van SoissonsGa naar voetnoot3 niet connen persuaderen die retraitte te verlaeten. Hoewel hij niet quaelijck is genegen tot het huwelijck van de princesse MarieGa naar voetnoot4, dochter van wijlen den hertogh van MantueGa naar voetnoot5, dewelcke pretendeert, dat de goederen van Nevers haer toecomen, als geboren in Vrancrijck, daer den jongen hertogh van MantueGa naar voetnoot6 is geboren in Italië ende oversulcx niet capabel om goederen in Vrancrijck te erven, volgens 't recht d'aubeineGa naar voetnoot7. Den bisschop van CasalGa naar voetnoot8 is bij de douairière van MantueGa naar voetnoot9 hier gesonden om het contrarie te sustineren; den conincGa naar voetnoot10 meent men, dat de saeck sal stellen aen de justitie. Den graef van ArcourtGa naar voetnoot11 van 't huis van Lorraine, broeder van ElboeufGa naar voetnoot12 gaet trouwen met de rijcke weduweGa naar voetnoot13 van den ongeluckigen PuylaurensGa naar voetnoot14 ende werdt oversulcx nae geallieert van mijnheer den cardinaelGa naar voetnoot15. Voor den hertogh van WimarenGa naar voetnoot16 sijn wij becommert. Den gouverneur van HohentwylGa naar voetnoot17 heeft de Fransche protectie aengenomen. 't Volck van den hertogh van Wymar hebben Henninge ingenomen, beneden Basel, tasten Zelle aen ende sijn voor Rijnfelt gecomen tot aen de grachten daerentusschen. Den keyser schrijft hart aen de Switsers om sulcx te beletten, dewelcke vergadert sijnde, tot Bade aen den hertogh hebben gesonden om van het belegh af te staen. De catholijcke Switsers, soo 't stuck aen haer alleene stont, souden gewelt tegen den hertogh gebruicken, maer de protestanten, die de sterckste sijn, vinden sulcx niet goed ende werden gestijft door den ambassadeur van VrancrijckGa naar voetnoot18, die seit soo iet sulcx geattendeert werdt, dat den coninc het verbont sal houden voor gebroocken. De Duitsche colonelsGa naar voetnoot19, die hier sijn, meenen, soo men daetelijck eenige regimenten ge- | |
mengt van Duitschen ende Franschen tot vijf ofte ses duisent nae den hertogh sond, dat men soude niet alleen Franckenland ende den Pals doen beven, maer veele schuilende protestantsche edelluijden, jae oock Swabische steden wederbrengen aen de partije, gevende oock hoop van Ulm ende Norenberg sijnde beide de steden quaelcijk getracteert bij de keiserschen, Norenberg oock in groot geschil met den vorst van BeyerenGa naar voetnoot1. Dese discoursen gaen misschien, wat te verre. Maer oock de Fransoisen gaen te traegh. Want GuebrianGa naar voetnoot2, die gedestineert was om 't leger van den hertogh te stercken, gaet met Mons.r de Longueville nae 't graefschap van Bourgogne ende niet alleen werdt geen verstercking aen den hertogh gesonden, maer niettegenstaende groote sollicitatie crijgen wij vandaer niet anders als beloften van tegen Mey eenigh volck te senden. Ondertusschen verloopen veele schoone occasiën. De questie van repressaillie tusschen Engelant ende Vrancrijck, importerende vijf millioenen, is geaccordeertGa naar voetnoot3, maer 't accord noch niet geteyckent. Wat de Engelschen willen doen, is quaet te weten. Ick hoor sij een ambassadeur van nieus in EngelantGa naar voetnoot4 hebben gesonden. In Italië schijnt, dat de Fransoisen werck genoech sullen vinden dit jaer om Piedmont te beschermen ende 't Montferrat, alwaer bij de Spaignaerden onlanx Poinson is geoccupeert. De lichtinge van de Spaignaerden aldaer sijn groot. 't Hertogdom van Mantue blijft in vrede onder de protectie van Venegië. LanneauGa naar voetnoot5 sijnde medicijn ende, soo hij seit, astrologien heeft over vijf jaeren aen de coninginneGa naar voetnoot6 geseit, dat sij in dese tijdt swanger soude sijn. Nu wederom bij haer sijnde ontboden seit, dat sij een soonGa naar voetnoot7 sal baeren ende wederom een andere soonGa naar voetnoot8 over een jaer. Aen goede vrunden spreeckende seit te twijffelen, oft desen eerste soon gesont sal sijn. Maer den tweede sal sijn gesont ende sterck. Sulck volck door haere stouticheijt crijgen aensien. Geluckt het, soo becomen sij groote reputatie, soo niet, werdt alles vergeten. Den 27 febr. 1638 te Parijs.
GardeloupeGa naar voetnoot9, een eiland bij America, is van de Fransoisen tegen 't gewelt van d'ingeborenen, opgehitst tegen den Spaignaerden, tamelijck gefortificeert. Maer van daer comt niet dat (sic) suycker, taback, coton ende eenig hout om te verven. | |
In dorso schreef Van Reigersberch: broeder de Groot, den lesten (sic) feb. 1638. |
|