Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 9
(1973)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd3458. 1638 februari 15. Van N. van ReigersberchGa naar voetnoot10.Mijn Heer, De groote sieckte van mijn susterGa naar voetnoot11 is oorsaecke geweest, dat ick over acht dagen niet hebbe geschreven. Deselve is Godt loff nu buyten hope van doctoren ende vrienden wederom buyten peryckel. | |
Wat gevaer van zee, droochten ende Duynkerckers den heer VosbergenGa naar voetnoot1 op sijne wedercomste heeft gelopen, sal uEd. hebben gehoort. Voor Blanckenberge liggende op ancker meenden vier Dunkerckers de fregatte, daer sijn Ed. in was, te aborderen, doch met het affcappen van de cabel is geëschapeert ende gestadych vervolcht tot onder Engelant ende soo naerbij, dat monsieur StradeGa naar voetnoot2 sijne credentie ende papieren dede verbrande(n), den heer Vosberge de sijne in een ijseren kistken gereet hadde om buyten boort te doen setten. Sijn rapport, soo veel bekent is, loopt daerop, dat den conynckGa naar voetnoot3 tot desen staet seer is geaffectionneert ende tot een preuve vandien voor dit jaer denselven sal assisteren met twaelffhondert duysent guldens onder conditie nochtans, dat alle troupes iegenwoordych in dienst worden gecontinueert ende tijdelijck een machtych leger in het velt gebracht. Soodat alle deliberatie van cassatie van volck nu sal cesseren, waertoe oock weynych apparentie is, dewijle men hout het tractaet tusschen den keyserGa naar voetnoot4 ende lantgravinneGa naar voetnoot5 genouchsaem gesloten, hoewel eenyge gedeputeerde (va)n desen staetGa naar voetnoot6 naer de lantgravinne gaen om hare consideratiën daerover bekent te maecken. Het voornemen van den keyser schijnt hem met de troupes van de lantgravinne te verstercken ende deselve nevens meer andere tegens desen staet ende Vranckerijck te gebruycken, aen wie het pack te lastych vallen sal, indien de handelynge tusschen Sweden ende den keyser beraemt tot conclusie comt, waer seer voor wert gevreest, alsoo de saecken van de croone van Sweden seer achterwaerts gaen, doordien de Duytsen haren dienst meest verlaten ende wt haer eygen lant qualijck volck cunnen furneren bestant om het hooft te bieden. Tusschen de generaels BannierGa naar voetnoot7 ende WrangelGa naar voetnoot8 vermeerderen de jalousiën ende misverstanden, ende waren die van Straelsunt - soo seyt men ons hier - garen ontslagen van de calamiteyten van het oorloge gelijck veele voorname in Sweden de continuatie van wtsenden van volck ende depeuplatie van het rijck ongaren sien. Aen d'ander sijde hout men, dat den keyser met alle middelen den Duytschen bodem van die wtheemsche macht sal soucken te ontledygen, ende vint men geen difficulteyt dan het het huys Oostenrijck de zeehavenen beswaerlijck aen Sweden kan laten ende Sweden de macht over de Oostzee behoudens sijn securiteyt den keyser niet over mach geven. Den conynck van PolenGa naar voetnoot9 heeft vijffhondert voetknechten, eenyge ruyteren in de warden gebracht sijnde, soo het schijnt, geresolveert met instigatie van den keyser den aengevangen tol wt te voeren ende, mochte den conynck van DenemarckenGa naar voetnoot10 de gedaen verhinderynge soo mackelijck wel niet passeren, sijnde alreede tijdyngen tot Amsterdam, dat GallasGa naar voetnoot11 in den dienst van den conynck van Polen is overgegaen om een intocht in Holsteyn te doen. Het oogmerck van den | |
keyser meent men soo door middel van Polen als de Zunt dese landen te incommoderen. De lichtyngen, die Vranckerijck doet in het lant van Luyck, sullen door de troupes van de keyser, die derrewaerts sacken, met meerder difficulteyt geschieden. Van onsen admiraelGa naar voetnoot1 hooren wij anders niet dan dat geduyrende alle dese tempeesten zee gehouden heeft, sonder het geluck te hebben van de Dunckerckers, die nochtans sterk wt sijn ende twee coopvardie-vaerders van der Vere hebben genomen, te bejegenen. Tot burgemeesters sijn iegenwoordych tot Amsterdam de hee(ren H)asselaerGa naar voetnoot2, OetgesGa naar voetnoot3, BoomGa naar voetnoot4, Albertus Conradi Verb(ur)chGa naar voetnoot5. Scepenen hebben een van de admiraliteyten gecondemneert in quadruple van driedusent guldens, twee andere, daeronder den heer van de Veurs, alsoo den officier sijn intendit niet hadde geverifieert, geabsolveert van de instantie ende gecondemneert in de costenGa naar voetnoot6. Tot Utrecht licht de stat ende het hoff seer overhoop procederende d'een tegens d'andere met apprehentiën, waerover sij beyde hare gedeputeerde hier hebben bij sijn HoocheytGa naar voetnoot7. De Staten van Hollant, die al voor acht dagen waren beschreven, sijn noch niet bij den anderen ende sal de groote inundatie gecauseert door het doorbreken van den Leckendijck ontrent Schalwijck in het Sticht, daer door meest Hollant wert beschadycht, groote difficulteyten in de middelen veroorsaecken. Diesnietiegestande werden hier bij occasie van de feeste van de heer van BrederodeGa naar voetnoot8 groote costen ende magnificiën, te voren noyt gepleecht, gedaen, dewelcke geen cleyne offensie aen veele geven. Het verschil tusschen de camers van Westindiën, ontstaen over het openstellen van den handel ofte die alleen aen de Compagnie te houden, is noch niet vereffent drijvende die van Amsterdam den vrijen handel als de source van de peuplatie van het lant, daeraen sij de conservatie van Brasil seggen vast te sijn, seer hart, de andere ter contrarie, ende doet dat verschil de compangie seer groote schade. Door het casteel Del Mina meenen de onse de onderdanen te sullen beletten door ontsien den handel met Fransen ende Engelschen. De Oostindische actië(n) lopen seer hoge, sijn nu tot 380; soo groote vruchten hoopt men door den handel van Iapan ende China. De wisselbrieven van RuisseauGa naar voetnoot9 seyt men dat behouden en binnen Hanou sijn. Desen XV feb. 1638.
Den heer Vosberge seyt, dat tot de handelynge van Ceulen geen apparentie is | |
ende dat men darom met alle cracht de bijeencomste tot Hamburch behoort te bevoorderen, waertoe oock hier genegentheyt schijnt. | |
Adres: Mijn Heer Mijn Heer de Groot, Raet ende Ambassadeur van de Coninginne ende Croone van Sweden bij den Alderchristelijcksten Conynck. In dorso schreef Grotius: 15 Febr. 1638 N. Reigersberg. En boven aan de brief: Rec. 24 Febr. |
|