Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 7
(1969)–Hugo de Groot2825. 1636 november 2. Van N. van Reigersberch4.Mon frère, Ick heb wt Zeelant sijnde gecommen in drie, vier dagen tijts successivelijck alle de uwe tot die van den 24 Oct.5 incluys wel ontfangen. Dat de mijne soo sockelen, is mij leet. Dese gaet nu over Zeelant. Over Douveren weet ick geen adres; monsieur le Blon6 seyt eenyge te hebben gesocht, doch geen gevonden. Het leger staet om op te breecken, de artillerie is met de ponten al over vier dagen tot Dordrecht aengecommen, de ruyterie van Maestricht ende Bergen naer haer garnisoen gegaen ende wert sijne Ex.tie7 dese weecke hier gewacht. Den heer van Charnassé8 sage garen het volck in het velt bleve, doch dat ware om het leger te ruineren ende om tegens den somer yet te connen doen onbequaem gemaeckt. De liberaliteyt wt den naem van den coninck9 over drie, vier weecken aen eenyge van de regierynge getoont ende bij andere gerefuseert geven materie van discourssen. De ministres seggen, dit geschiet in erkentenisse van de moyte, bij de gedeputeerde10 in het maecken van het tractaet voor twee iaren genomen, ende soo baptiseren het degene, die het hebben ontfangen. Andere verstaen niet, waerom men buyten diegene, die daertoe sijn gebruyckt geweest, is gegaen ende naer soo veel tijt de miltheyt toont. | |
De Staten vergaderen den 18 deser; men sal apparent spreecken van eenych volck te casseren, hetwelck inderdaet de finantiën niet alleen soude subleveren, maer oock het getal van crijsluyden vermeerderen, alsoo de trage betalynge door menichvuldyge rollen oorsaecke is, dat de cappitainen grote lasten dragen, die wederom op de compangiën moeten werden gehaelt. Maer in dese coniunctie weet ick wel, dat Vranckrijck, hoewel tot sijn eygen nadeel, soo veel het kan, gelijck tevoren is geschiet, sal canten. Van de heer Ioachimi1 hebben wij geen tijdyngen, wert alle uyre verwacht. Op het schip van Suratte2 kan men niet vernemen, dat de Engelsche eenych dessein hebben gehadt. Men schept hope Engelant eyndelynge claerder sal sien in het beleyt van Spaengiën, maer als men wel considereert de difficulteyt, die den conynck3 sal vinden om het geleden ongelijck te resenteren, soo heeft men reden om te twijfelen, off het niet altemet wijsheyt is niet te willen geloven hetgene men qualijck siet te remedieren. Van de bijeencomste tot Ceulen spreeckt men veel, hoewel eenyge oordeelen, wel Maert vallen sal, eer men in handelynge treet. Het en sal hier niet ontbreecken aen personen, die haer daer sullen willen laten gebruycken. In Zeelant heeft men alreede onder de pointen van beschrijvinge doen brengen om gelast te commen om tot die vergaderynge van Ceulen te committeren, dat men hier hout te ront ende te ras te sijn gegaen, hoewel onder de hant oock devoir daertoe wert gedaen. Te Regensburch is al propositie tot het maecken van den Roomsche conynck gedaen, ende wert den conynck van Hungeren4 daer verwacht. De keyser5, die wat hydropyck is, verreysde om sijn gesontheyt naer Weenen. De Poolsche tijdyngen confirmeren ons den intocht van den Turk6 in Transsilvaniën om Ragosky7 aff te setten. Het weynych gevolch, dat die grote victorie8 van Bannier9 tegens den hartoch van Saxen10 tot noch toe heeft, doet geloven den hartoch van Saxen noch macht genouch heeft om de Sweetse het hooft te bieden. Naer het veroveren van Sweets ende Garts bij Wrangel11 hebben wij niet anders als dat hij was naer Lansbergen. Den hartoch van Saxen was geweest tot Wolfenbuttel om daer geschut ende attirail te crijgen; was voorts naer Leipsich getrocken. Gots12 continueert in sijn progressen in Westphalen, alwaer hij Ham, een van de sterckste ende importantste plaetsen, den lantgrave13 heeft affgenomen. | |
Lesle1 comt met eenych secours voor den lantgrave, maer men vreest, het niet bastant sal wesen, soodat dien heer in groot dangier is van t'eenemael te werden gedepossideert. Dus verde geschreven hebbende verstaen ick de heer Ioachimi in Zeelant is gearriveert; dat den heer van Charnassé in het leger, monsieur Brasset2 hier, grote instantie hebben gedaen om het leger in het velt te houden, al waer het maer den tijt van veerthien dagen; dat, om Vranckerijck soo veel te soulageren als mogelijck is, sijn Ex.tie de troupes op de frontieren soo dicht in de steden bij den anderen sal houden, dat wij altijt, als voordeel soude wesen te doen, souden connen marcheren. Met niemant van Numerianus'3 volck heb ick tsedert gesproocken. Bij Caesar4 sal ick devoir doen. Desen 2 Nov. 1636. | |
Adres: Monsieur Monsieur Grotius, Conceiller et Ambassadeur de la Roine et Couronne de Sweden près de Sa M.té Très Chrestienne. In dorso schreef Grotius: 2 Nov. 1636. N. Reig. En boven aan de brief: Rec. 12 Nov. |
|