Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 6
(1967)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd2253. 1635 augustus 25. Van N. van ReigersberghGa naar voetnoot5.Mijne Heere, Den eenentwintychsten deser heb ick bij PyrrhonGa naar voetnoot6 twee brieven tegelijck ontfangen, den eenen bij uEd. den X Aug. geschrevenGa naar voetnoot7, den anderen bij ConstansGa naar voetnoot8 den 8. Eer ick van AristotelesGa naar voetnoot9 scheyde, hebbe ick uEd. medegedeelt al wat hij hadde. Tsedert hebben wij tijdyngen, dat de scepen wt Dunckercke gelopen naer de Noortzee aldaer grote schade onder de buyssen hebben gedaen, dat geen cleyne ontsteltenisse maeckt. Men vreest voor meerder quaet ende dat, naer destructie van een grote quantiteyt van de buissen, de noortsvaerders, walvischvangers ende Moscovyhandelaers sullen aenhouden, sijnde de zee seer ontbloot van haer behoorlijcke defentie door het lange verblijven van den admirael DorpGa naar voetnoot10 met vijfthien scepen op de Franse custen. | |
Met het fort van SchenckGa naar voetnoot1 ende in de quartie(ren) daerontrent blijft het in eenen doen, ende soo lange den viant blijft met sijn macht in de Duffel, is geen apparentie van het fort te vermeesteren. Doch men hoopt, dat gebreck van vivres den viant sal doen delogeren. Het sal veel wesen voor desen staet, soo den keyserGa naar voetnoot2 in Duytslant blijft geoccupeert, off Spaengien in Artois ende Henegou werck wert gegeven. ManliusGa naar voetnoot3 meent den conynckGa naar voetnoot4 het groote leger, dat sijne M.teyt versamelt, met den ban ende arrière-ban, in Nederlant sal werden gebruyckt. Mijns oordeels heeft het weynych apparentie, ende en sal Vranckerijck de legers liever op deze frontieren laten als naer hem trecken. Het Franse leger, bijsonder het voetvolck, smelt tot niet. Van bij StesichorusGa naar voetnoot5 te commen is voor CimonGa naar voetnoot6 iegenwoordych cleyne apparentie, oock heeft hij hem met VindexGa naar voetnoot7 te verde verbonden. Het quaetste is, dat EusebiusGa naar voetnoot8 hem daer soo vast niet aen sal houden. Soo uEd. van IustinusGa naar voetnoot9 kan horen, dat LatouGa naar voetnoot10 naer StesichorusGa naar voetnoot11 gaet, sult IovinianusGa naar voetnoot12 vrienschap doen dat mede te deelen. Van GracchusGa naar voetnoot13 wert bij TerentiusGa naar voetnoot14 qualijck gesproocken, ende bij ThemistoclesGa naar voetnoot15 ende sijn maets gaet hij niet vrij; soo sijn de menschen, als sij haer sin niet en hebben. Met CaesarGa naar voetnoot16 heb ick gesproocken, ende is mij belo(oft), dat sij daerover eerstdaechs soude vergaderen. Binnen acht off thien dag(en) meen ick hem wederom te sien; sal voorts aenhouden. IreneusGa naar voetnoot17 sal garen horen, off FelixGa naar voetnoot18 de historie van SophiGa naar voetnoot19 niet en schrijft; veele hier verwachten dat van hem, ende mijns oordeels sal dat dienstych | |
sijn soo om de AertbesieGa naar voetnoot1 te obligeren, als oock om CalaberGa naar voetnoot2 te meer int ongelijck te stellen. Doch gelijck goet soude sijn haest yet daervan te doen sien, soo is ongeraden het heele werck te absolveren. Ick bidde om mijn gebiedenisse. Desen 25 Aug. 1635. | |
Adres (met andere hand): Monsieur Monsieur Grotius, Ambassadeur de la Royne et couronne de Suède à Paris. Port. In dorso schreef Grotius: 25 Aug. 1635 N. Reigersb. Onder aan de brief: Rec. 14 Sept. |
|