Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 5
(1966)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermdAlsoo uE. mij de eer gedaen heeft van mij in sijn huys te ontfangen in een tijt van swaericheyt voor mijGa naar voetnoot1, soo ben ick schuldich uE. ende de heer BijlwerfGa naar voetnoot2 met uE. huysvrouwenGa naar voetnoot3 ende kinderen, dien ick allegader van harte beminne ende altijt seer sal zijn geobligeert, deelachtich te maken van mijne beter tijdingen, dat is, dat ick over acht dagen van St. Denys door de coetse van den coning ende coninginneGa naar voetnoot4 in 't geselschap van mons.r d'EstréeGa naar voetnoot5, mareschal de France, ende van den graaf van BrulerGa naar voetnoot6, maistre de cérémonies, met een groot getal van andere coetsen, waeronder oock was die van den ambassadeur van VenegieGa naar voetnoot7, die hierover sonderling verblijt was, ben geleyt te Parijs, alwaer sijnde den coning aen mij gesonden heeft den graef van NanciGa naar voetnoot8, eerste edelman van sijne guarderobe, om mij in 't particulier willecom te heeten ende te seggen, dat hij hem verblijde, dat mij dit employ was te beurt gevallen, wenschende, dat het lang mocht duyren, met veel andere betuygingen van de affectie van sijne Majesteyt tot mij. Voor eergisteren ben ick gereyst nae Louvre en Parisiis halfwegen tusschen Parijs ende Senlys, daer den coninc was. Daer heeft den coninc mij met sijn coets tegen gesonden mijnheer den hertoch van MercureGa naar voetnoot9 met den voors. graef van Bruler. Alsoo gaende tusschen haer beyde nae sijn Majesteyt heb ick gepasseert door de chevaux légers, gensdarmes du Roy et les guardes du Roy, die alle ter eeren van de ambassade gestelt waren in wapenen. Soo ras ick bij den coninc quam, eer ick sprack, dede de coninc mij decken, hoorde mij met attentie, sprack lang met mij ende toonde een seer particuliere affectie. UE. sal misschien gedachtich zijn van eenige woorden, die ick aen uE. tafel gesproocken heb, doe men soo weynich werck van mij maecte, die nu waer gevallen zijn. Ic wensch hier gelegentheyt te hebben om yemant uE. rakende ofte aengenaem zijnde dienst te doen. 't Sal maer aen uE. staen mij occasie te geven. Ick ende mijn huysvrouw doen onse gebiedenisse aen de heer Bijlwerf, uE. de huysvrouwen ende familie, ooc aen alle de heeren ende vrunden, die ons goet gunnen, sonder te vergeeten de heer Mr. AntonijGa naar voetnoot10, dien ick seer oprecht heb gevonden. IX Martij 1635 tot Parijs. UE. dienstwillige
|
|