Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 5
(1966)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd1830. 1633 april 6. Van W. van OldenbarneveltGa naar voetnoot4.Mijn Heer, Die van den 22 Martij hebbe ick ontfangen ende, dewijle uEd. geen brief van die weecke van mij gehad heeft, is die nootsaeckelijck geïntercipieert, want ick noyt weeck gefailleert hebbe te scrijven. Ick verlange te verstaen ofte uEd. de mijne ontfangen heeft van den 15en ende 16Ga naar voetnoot5 Martij; alsdan sullen wij vrijer konnen discoureren. Ick sij bedroeft, dat uEd. soo ontrouwe knechts rencontreert. Ick sal mede somwijlen den koopman gebruycken. Wij verstaen hier mede, dat in Silesie stilstant van waepenen is tusschen de keysersche ende Saxissche ende dat den curfurst van SaxenGa naar voetnoot6 soo redelijcke articulen aen de keyserGa naar voetnoot7 gesonden heeft, dat men die quaelijck kan weygeren, twelck dan een groote crack voor de Sweetsche soude sijn, soo sij daerbuyten gesloten werden, twelck niet veel onsen trefves soude vorderen. Gisteren sijn hier gearriveert den aertbisschop van MechelenGa naar voetnoot8 met den voorschepen van GentGa naar voetnoot9 ende pensionnaris van DouayGa naar voetnoot10 om neffens den hertoch van AerschotGa naar voetnoot11, die hier een wijl geweest is, weder naer Den Hage te reysen ende te brengen resolutie op de wterste intentie van die van Hollant. Maer dewijle den marquis d'AytonaGa naar voetnoot12, don Gonsales de CorduaGa naar voetnoot13, ende anderen naer Bouchain getrocken sijn om den gouverneurGa naar voetnoot14 met gewelt tot reden te brengen, sullen die besongnen wel retarderen. | |
Den koninckGa naar voetnoot1 is ongeluckich soo ontrouwelijck gedient te werden; de Hollanders - indien die van Bouchain het wterste waegen - sullen die occasie niet laeten voorbijgaen ende haer met den eersten int velt begeven. Van Vranckrijck hooren wij niet veel, dan dat den grave van EgmontGa naar voetnoot2 eenige ruyterie bij hem heeft; wat hij daermede in den sin heeft, moet den tijt leeren. Men heeft de kinders van de princes van ChimayGa naar voetnoot3 van haer gesepareert, wt vreese dat sij wel soude mogen aen PuyloranGa naar voetnoot4 een dochter geven, die wel wat beters meriteert. Het volck van monsieurGa naar voetnoot5 vermogen hem selfs niet om sijne groote indiscretie, die hij hier gebruyckt int mainteneren van insolenten françoisen, twelck over eenige daegen naerbij was om groot rumoer te ontstaen, sijnde de Nederlantsche, Spaensche ende Italiaensche heeren tsaemen gespannen, ende indien sij den insolenten françois, genaemt VaugibonGa naar voetnoot6, gevonden hadden, het soude voor haer slecht afgelopen hebben. Ende noch sien ick geen eynde daervan, dewijle het subiect te enorm is, want dese Vaugibon heeft in de kamer van haer hoocheyt pater CarelGa naar voetnoot7 capucijn, broeder van den hertoch van Aerschot, doen vallen, ende Puyloran acht dat soo weynich, dat hij seyde hem te willen in sijn koets over straet voeren, twelck tot haer geluck niet geschiet is, want coups de baston souden daer geweldich dicht geregent hebben. Ick sal uEd. ordre verwachten ende blijven, Mijn Heer, UEd. ootmoedichste ende getroutste dienaer
| |
Brussel, den 6 April 1633. | |
Adres: A Monsieur Monsieur de Groot etc. In dorso schreef Grotius: 6 April 1633. Stoutenburg; de laeste was 21 Martii o.s.; ont. 12/22 Martii n. st. |
|