Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 4
(1964)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd1590. 1631 februari 21. Aan N. van ReigersberchGa naar voetnoot12.Mijn Heer, Gelijck uE. uit den voorgaenden briefGa naar voetnoot13 leert, soo ist in der waerheit. Wij en connen niet langer in dese onseeckerheit blijven sonder ons selve ende de onsen het grootste ongelijck te doen. Is het niet genoech twaelff, de beste jaeren van mijn leven, soo versleten te hebben? Wij moeten eens weten, wat GallusGa naar voetnoot14 wil oft niet. Men seit DiocletianusGa naar voetnoot15 wel met hem staet. Laet hem mede sijn best doen ofte ten minste ons helpen desabuseren. 't Gunt uE. raedt, dat ick doen soude bij de vrouwe, | |
die hier isGa naar voetnoot1, dat heb ick alrede gedaen ende sal continueren. Hier in Vrancrijck is geen apparentie van nieuwe middelen te vinden. De kerfstock werdt ijser. Verscheide edicten, die den graeff van SoissonsGa naar voetnoot2 van 's conings wegen had gebracht in het parlement, chambre des Comtes et Cour des Aides, sijn gecontradiceert ende blijven steecken. Deselve drie compaigniën willen aen den coning verthoonen, dat van twee hondert millioenen croonen, die in corten tijdt op de gemeente sijn gelicht - mij dunct in twee jaeren tijdt - maer twintich tot 's conings dienst sijn gecomen. Men seit hier, dat den coning eenige trouppes sal houden op de frontieren van Picardie om daerdoor een deel van de Spaensche macht van onse cant te houden. Maer de Spaignaerden sullen die finesse wel verstaen ende uit de constitutie van het hoff wel oordeelen, dat de gelegentheit van Vrancrijck niet en is sich in een oorlogh te steecken. Alsoo de twee coninginnenGa naar voetnoot3 nae Compiègne volgde, dede men de oude weten, die vooruit quam, dat voor haer geen bequaem logys en was. Sij heeft geseit, dat sij haer tente in 't veldt soude doen spannen, liever dan den coning verlaeten. Dit en behaegt den cardinaelGa naar voetnoot4 niet wel, maer moet goede myne maecken. MonsieurGa naar voetnoot5 en doet niet, de presidenten van het parlement seggen mij geresolveert te sijn voort alleen alle clachten, die sullen comen over rechten, die bij commissie werden gegeven, aen te sullen nemen om de groote consequentie, ne omnium vita ac fama auleae lubidini subjaceat. Den hertogh van MantuaGa naar voetnoot6 schijnt heel keysersch te werden. Hij licentieert ofte tracteert quaelijck alle sijne dienaers, die voor goed Fransch sijn gehouden geweest. Sijne luiden clagen seer, dat haeren heer bij Vrancrijck soo swaere conditiën sijn aengedrongen. Ick had dese dagen bij mij een senateur van Casal, die mij veel daerop onderhiel. Monsieur de LéonGa naar voetnoot7 is ambassadeur van Vrancrijck, die te Regenspurg geweest is - wiens tractaet, soo men liet luiden, was gedesadvoueert - is bij den keyserGa naar voetnoot8 wederom gesonden ende is bij hem in grooten aensien. Meer niet. Vaert wel ende helpt ons uit den droom. Den 21 February 1631. | |
In dorso schreef Reigersberch: broeder ende suster de Groot den 21 feb. 1631 wt Paris. |
|