Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 4
(1964)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd1589. 1631 februari 17. Van N. van ReigersberchGa naar voetnoot1.Mijn Heere, Wt den uwen van den VI deserGa naar voetnoot2 mercke ick wel, dat in soo grooten onseeckerheyt voor FelixGa naar voetnoot3 bij AntoninusGa naar voetnoot4 niet seeckers is te doen. Den man van de MaesGa naar voetnoot5 hout sijn oude tale, protesterende van sijn affectie ende obligatie tot Constans geselGa naar voetnoot6, seyt geen ondanck te ontsien om alles voor hem te doen, maer oordeelt, off gelaet hem soo, dat JovinianiGa naar voetnoot7 concept ConstansGa naar voetnoot8 ondienstych is, meende Jovinianus andere soude connen spreecken. Dan dewijle hij van sijnentwege difficyl is ende sonder hem niet kan vallen, soude ick oordeelen dat Jovinianus daer niet voorder behoort te tenteren, want de saecke moet garen off niet gedaen werden. De gemelte man oordeelt met ordre wel, wat waer te doen, soo GallusGa naar voetnoot9 bij PhilippusGa naar voetnoot10 aenhielt, want de twee baeckens vast gestelt sijnde reg. ende relig. meent groote inclinatie bij veele is om de reste te bemiddele. Dan mijns oordeels is dat de lange bane. Al mijn fondament is op NumerianusGa naar voetnoot11, die geen difficulteyt sal maecken het nu ofte haest te doen, ende daer soude Felix best sijn. Ick stae in twijffel, off ick Numerianus wil gaen spreecken off hier verwachten. Maer ick wilde wel eerst weten van Constans, hoe sijn reyse ende affscheyt nemen soude ende wat het plausibelste pretext voor Numerianus wesen sal. Den man is wijs ende wert dagelijcx wijser, soodat wij niet versuymen. Van Constans' resolutie hoore ick niet; ick meende hij een reyse soude hebben gedaen, misschien wil nu wachten om met Felix te commen, maer staet te considereren, off sijn presentie Felix comste niet soude faciliteren. Dan ick weet oock wel, dat het moyelijck valt over ende weder te loopen. In gevalle tot de reyse resolveerde, soude sulcken ordre moeten stellen, off niet wederom daer meende te commen. De vrouw van ValckenburgGa naar voetnoot12 ben ick seer verobligeert voor haer groote courtoisie; wenste bequaemheyt ende gelegentheyt om de selffde met eenygen dienst te erkennen. ConstantiusGa naar voetnoot13 ende ick spreecken dickmael van hare ed. ende mach haer verseeckeren, dat wij beyde naer vermogen garen alle mogelijcke officiën, daer haer ed. het soude connen begeren, sullen doen. De man van het cantoorkeGa naar voetnoot14 heb ick desen morgen wesen besoucken; hij is in een seer quaden staet, heeft begeert ick Felix voor sijn present wt sijnen naem ten hoochsten soude bedancken. Wt Spaengen heeft men advisen, dat seer sterck in Portugael wert geëquipeert ende dat de vloote tegens Maert in zee meent te gaen. FanabouckGa naar voetnoot15 sal het quaet | |
genouch hebben. Over Engelant hebben onse ingesetenen groote redenen om te clagen. Den conynck gedoocht, dat onse schepen op sijn reden van den viant werden genomen ende onse prinsen op sijn reden commende werden bij den ambassadeur van SpaengenGa naar voetnoot1 gearresteert. Men vreest van in grooten onlust met dat rijck te commen. Men souckt hier vast soo veel mogelijck de drapperie in treyn te brengen, dat haer oock niet sal behagen. De heer van HauteriveGa naar voetnoot2 heeft met sijn Extie van Orange gesproocken. Van tresves hoort men weynych, apparent dat Hollant, soo nu aengehouden wert, beter als te voren daernaer soude luysteren. Sijne Extie, om te bemiddelen de swaricheyt in de kercke van Rotterdam, gebruyckt wt de polityeke de heeren president CromhoutGa naar voetnoot3 ende raetsheeren HonertGa naar voetnoot4, AsperenGa naar voetnoot5, PersijnGa naar voetnoot6; wt de kerckelijcke PolyanderGa naar voetnoot7, WalaeusGa naar voetnoot8, ModeusGa naar voetnoot9 predicant in den Hage, de DieuGa naar voetnoot10 tot Leyden. De gecommitteerde tot Wesel, die de troupes van graeff WillemGa naar voetnoot11 souden affdancken ende de fortificatien in de quartieren van Cleeft ende het lant van den Berg doen demolieren, adviseren dat van de viants sijde noch geen ordre tot voltrecken van het accoort en is gestelt. Ick sal eyndygen, naer mijn schuldyge ende gewoonlijcke gebiedenisse aen de uwe ende die bij uE. sijn, ende blijve uE. dienstwillygen dienaer. | |
Desen 17 Feb. 1631. | |
Adres: A Madamoiselle Madamoiselle Grotius à Paris. In dorso schreef Grotius: 17 febr. 1631 N. Reigersberg. |
|